Het werkwoord venir is onregelmatig en moet je dus net als avoir, être en aller uit je hoofd leren.
Je viens (= ik kom)
Tu viens (= jij komt)
Il/elle/on vient (= hij/zij/het komt)
Nous venons (= wij komen)
Vous venez (= jullie komen/u komt)
Ils/elles viennent (= zij komen)