In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 7 videos.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Woordsoorten van a tot z
Slide 1 - Tekstslide
Woordsoorten die je moet kennen:
lidwoorden: bepaald en onbepaald
werkwoord
zelfstandige naamwoord
voorzetsel
bijvoeglijk naamwoord
bijwoord
voornaamwoorden: aanwijzend, vragend, persoonlijk, bezittelijk, onbepaald, wederkerend en wederkerig.
Slide 2 - Tekstslide
Welke lidwoorden ken je?
Slide 3 - Open vraag
Lidwoord (lw)
Het Nederlands kent drie lidwoorden (lw): de, het, een
Slide 4 - Tekstslide
Soorten lidwoorden
De drie lidwoorden worden verdeeld in
Het bepaalde lidwoord (blw): de, het (geeft één speciaal ding aan)
Het onbepaalde lidwoord: een (kan elke willekeurig ding zijn)
Slide 5 - Tekstslide
Wat is een zelfstandig naamwoord? Geef een vb.
Slide 6 - Open vraag
Het zelfstandig naamwoord (zn)
- dingen, namen , plaatsen, dieren,...
- lidwoord ervoor
- meervoud
Slide 7 - Tekstslide
Wat is een werkwoord? Geef 4 voorbeelden
Slide 8 - Open vraag
Wat is een voorzetsel?
Slide 9 - Open vraag
Het voorzetsel (vz)
Een voorzetsel is een woord dat je niet kunt veranderen.
Je kunt het voor het woord KAST zetten
voor- op - tegen - aan- onder - boven - tussen - in - achter - ...
Je kunt het voor het woord VAKANTIE zetten
tijdens - na - gedurende - ...
Slide 10 - Tekstslide
Wat is een bijvoeglijk naamwoord? Geef 4 voorbeelden
Slide 11 - Open vraag
Het bijvoeglijk naamwoord (bn)
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
Het geeft een eigenschap, kenmerk of toestand aan van een zelfstandig naamwoord.
Er wordt info BIJGEVOEGD.
Slide 12 - Tekstslide
Sleep de woordsoorten naar de juiste box.
werkwoord
bezittelijk vnw
voorzetsel
lidwoord
zelfstandig nw
bijvoeglijk nw
De
rare
man
in
de
auto
lacht
Slide 13 - Sleepvraag
Sleep de woordsoorten naar de juiste box.
persoonlijk vnw
bezittelijk vnw
voorzetsel
lidwoord
zelfstandig nw
bijvoeglijk nw
Jouw
gekke
tante
is
in
de
tuin
Slide 14 - Sleepvraag
De grote hond rent over de zanderige duinen.
grote = ...
A
Werkwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Lidwoord
D
Bijvoeglijk naamwoord
Slide 15 - Quizvraag
De grote hond rent over de zanderige duinen.
hond = ...
A
Werkwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Lidwoord
D
Bijvoeglijk naamwoord
Slide 16 - Quizvraag
De grote hond rent over de zanderige duinen.
over = ...
A
Werkwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Voorzetsel
D
Bijvoeglijk naamwoord
Slide 17 - Quizvraag
De grote hond rent door de zanderige duinen.
zanderige = ...
A
Werkwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Voorzetsel
D
Bijvoeglijk naamwoord
Slide 18 - Quizvraag
Einde deel 1 woordsoorten
Slide 19 - Tekstslide
Het bijwoord (bw)
Een bijwoord zegt iets over hoe, wanneer, waar iets gebeurt. Een bijwoord kan iets zeggen over alle andere woordsoorten BEHALVE over een zn (want dat doet het bn al).
Slide 20 - Tekstslide
Slide 21 - Video
Het aanwijzend voornaamwoord (aanw.vnw.)
Het woord zegt het al; het aanwijzend voornaamwoord wijst (bijna) letterlijk iets of iemand aan.
Het persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon of een groep personen, zonder ze bij naam te noemen.
Vervang de persoonlijke voornaamwoorden door namen van personen als je het niet zeker weet. Kun je het niet vervangen door een naam, dan is het dus geen persoonlijk voornaamwoord!
Een onbepaald voornaamwoord is alles, iets, iedereen, alle, allen, vele, velen. Het is een woord dat verwijst naar een persoon of zaak die niet bepaald is. Je kunt dit voornaamwoord ook zelfstandig gebruiken, dus zonder dat er een zelfstandig naamwoord achter staat.
Een wederkerend voornaamwoord is me, je, zich etc. Het is een woord dat je altijd gebruikt in combinatie met een wederkerend werkwoord, bijvoorbeeld: zich haasten, zich verantwoorden, zich vergissen. Het wederkerend voornaamwoord is altijd gekoppeld aan het onderwerp van de zin. Ze horen dus bij elkaar.