Herhalingsles Trede 4

Trede 4
Decimale getallen en breuken
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Trede 4
Decimale getallen en breuken

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
  1. Je kunt optellen en aftrekken met decimale getallen. Je kunt decimale getallen op volgorde zetten van klein naar groot. (4.1.1 en 4.1.2)
  2. Je kunt vermenigvuldigen en delen met decimale getallen. Je kunt decimale getallen afronden. (4.1.2 en 4.1.3)
  3. Je kunt breuken omzetten naar decimale getallen en omgekeerd. (4.2.3)
  4. Je kunt breuken optellen, aftrekken en vereenvoudigen. (4.3.1 en 4.3.2)
  5. Je kunt breuken vermenigvuldigen, delen en op volgorde zetten van klein naar groot. (4.2.2, 4.3.3 en 4.3.4)

Slide 2 - Tekstslide

Bereken
6,236 + 5,23
A
11,266
B
11,466
C
6,759
D
67,59

Slide 3 - Quizvraag

Bereken

A
104
B
87
C
163
D
43

Slide 4 - Quizvraag

Schrijf 0,333 als breuk?
A
93
B
31
C
100333
D
71

Slide 5 - Quizvraag

Bij breuken vermenigvuldigen moet je de breuken gelijknamig maken
A
Waar
B
Niet waar

Slide 6 - Quizvraag

Vul < , > of = in:
26,234 .... 26,324
A
<
B
>
C
=

Slide 7 - Quizvraag

Bereken

A
83
B
152
C
153
D
51

Slide 8 - Quizvraag

Bereken:
1,4²
A
1,4
B
2,8
C
1,96
D
2,16

Slide 9 - Quizvraag

Bereken

15243
A
1201
B
103
C
2203
D
97

Slide 10 - Quizvraag

Bereken

52+43
A
95
B
41
C
2023
D
1203

Slide 11 - Quizvraag

Breuken vereenvoudigen is de breuk:
A
Groter maken
B
Kleiner maken
C
-
D
+

Slide 12 - Quizvraag

Bij breuken delen
A
draai je de tweede breuk om en daarna doe je hetzelfde als vermenigvuldigen
B
Noemer keer de noemer en teller keer de teller
C
De noemer keer de noemer en tellers blijven gelijk
D
Noemer keer teller en teller keer noemer

Slide 13 - Quizvraag

Bereken
2,6 + 45,726
A
47,786
B
47,732
C
48,326
D
48,786

Slide 14 - Quizvraag

Bereken:

164
A
164
B
42
C
41
D
21

Slide 15 - Quizvraag

Rond 79,998 af op tienden
A
79,99
B
80,00
C
81
D
79

Slide 16 - Quizvraag

Bereken:
A
31
B
212
C
76
D
211

Slide 17 - Quizvraag

Vereenvoudig
A
21
B
32
C
73
D
146

Slide 18 - Quizvraag

Om breuken te kunnen optellen of aftrekken moeten de breuken....
A
dezelfde teller hebben
B
dezelfde noemer hebben

Slide 19 - Quizvraag

Rond 3,53529 op hondersten
A
3,5352
B
3,54
C
3,53
D
3,535

Slide 20 - Quizvraag

Uit hoeveel decimalen bestaat het volgende getal: 832,475
A
2
B
3
C
6
D
4

Slide 21 - Quizvraag

Vereenvoudig
A
598
B
98
C
945
D
593

Slide 22 - Quizvraag

Bereken:

:
85
52
A
41
B
1169
C
2516
D
1401

Slide 23 - Quizvraag

Als 2 breuken dezelfde noemer hebben, dan is de breuk met de grootste teller , de grootste breuk.
A
waar
B
breuken kunnen niet dezelfde noemer hebben
C
niet waar
D
de breuk met de grootste teller is altijd de grootste breuk.

Slide 24 - Quizvraag

Vul < , > of = in:
2,345 .... 2,436
A
<
B
>
C
=

Slide 25 - Quizvraag

Vereenvoudig
A
101
B
51
C
105
D
52

Slide 26 - Quizvraag

Wat zijn decimalen?
A
Getallen voor de komma
B
Getallen met een komma
C
Getallen achter de komma
D
Getallen zonder een komma

Slide 27 - Quizvraag

Antwoord in
decimaal
A
0,555555...
B
0,455555
C
0,6555555

Slide 28 - Quizvraag

Rond 4,53529 af op 2 decimalen
A
4,5352
B
4,54
C
4,53
D
4,535

Slide 29 - Quizvraag

Decimale getallen zijn
A
puntgetallen
B
breukgetallen
C
kommagetallen

Slide 30 - Quizvraag

Antwoord in
decimaal
A
3,125
B
1,375

Slide 31 - Quizvraag

Hoeveel decimalen heeft het getal 0,04?
A
0
B
1
C
2
D
4

Slide 32 - Quizvraag

Bereken:
811
A
811
B
91
C
31
D
81

Slide 33 - Quizvraag

Schrijf als breuk:
0,6666666
A
32
B
96
C
10066
D
61

Slide 34 - Quizvraag

Schrijf als decimaal getal:

95
A
0,5
B
0,6
C
0,555...
D
0,9

Slide 35 - Quizvraag

Bereken:
:

32
41
A
83
B
38
C
61
D
232

Slide 36 - Quizvraag

Vul < , > of = in:
....
43
54
A
<
B
>
C
=

Slide 37 - Quizvraag

Rond 17,4956 af op één decimaal
A
17,5
B
17,4

Slide 38 - Quizvraag