ABR5 19.01.24

Welkom!
19.01.24
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
AndersMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 20 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 180 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
19.01.24

Slide 1 - Tekstslide

Planning
- Introductie boek A2
- Introductie H1

Slide 2 - Tekstslide

Introductie boek A2
- Boek A2
- Woordenlijsten

Slide 3 - Tekstslide

Introductie H1
  • Blader door hoofdstuk 1
  • Waar denk je dat het over gaat? 

Slide 4 - Tekstslide

1.1
  • Start
  • Nieuwe woorden:
  • De buren
  • ontmoeten
  • voor het eerst
  • de oudste
  • de jongste

Slide 5 - Tekstslide

1.1
Vervolg nieuwe woorden:
  • wordt (worden)
  • geboren
  • al
  • zwanger
  • bevallen
  • pas

Slide 6 - Tekstslide

1.1
Vervolg nieuwe woorden:
  • pas
  • de hamer
  • lenen
  • succes

Slide 7 - Tekstslide

1.1
-Luisteren tekst
- Opdr. 3
-Opdr. 4

Slide 8 - Tekstslide

1.1
- 6 + 7 + 10 zelf (bij 6 zelf woorden bedenken!)
- 8 + 9 klassikaal

Slide 9 - Tekstslide

1.1
- Samen spreken opdr. 12
- Dit/dat/deze/die
- Opdr. 13 + 14

Slide 10 - Tekstslide

1.2
  • Bekijk het schema op blz. 11
  • Hoofdzinnen
  • Voorbeeld: Ik ga morgen schoonmaken. 
  • 1. Wie wat
  • 2a. Eerste werkwoord
  • 3. Rest
  • 2b. Tweede werkwoord

Slide 11 - Tekstslide

1.2
  • Er zijn ook zinnen zonder tweede werkwoord (''2b'')
  • Voorbeeld: 
  • Ik ga al drie jaar naar school.
  • Wij wonen al vijf jaar in Enschede. 
  • Rest van de zin (''3.'') staat op de 3e plaats. Dit kan een tijd of plaats zijn.
  • Ik ga al drie jaar naar school.
  • Wij wonen al vijf jaar in Enschede. 

Slide 12 - Tekstslide

1.2
  • Voorbeeld: Zij woont al 38 jaar in Nederland. 
  • 1.Wie of wat? 
  • 2.Werkwoord
  • 3. Tijd (rest)
  • 3. Plaats (rest)

--> De tijd staat vaak voor de plaats!

Slide 13 - Tekstslide

1.2
  • De rest kan ook een ''wie of wat'' zijn. 
  • Voorbeeld: Ik koop in het weekend kaas op de markt. 
  • 1. Wie of wat?
  • 2. Werkwoord
  • 3. Tijd
  • 3. Wie of wat
  • 3. Plaats

Slide 14 - Tekstslide

1.2
- Opdr. 16 samen 

Slide 15 - Tekstslide

1.2
- Opdr. 17 en 18 + 19 in 2-tallen. 
- 18 bespreken

Slide 16 - Tekstslide

1.2
- Opdr. 19 zelf

Slide 17 - Tekstslide

1.3
  • Lees het schema, wat valt je op?

Slide 18 - Tekstslide

1.3





Let op!!! Je gebruikt dit is, dat is, dit zijn en dat zijn voor de- én het woorden!!!
dichtbij
ver weg
enkelvoud
Dit is mijn huis. 
Dat is mijn fiets.
meervoud
Dit zijn onze kinderen.
Dat zijn onze dochters.

Slide 19 - Tekstslide

1.3
- Opdr. 22 klassikaal
- Opdr. 23 + 24 in 2-tallen. 

Slide 20 - Tekstslide