Formuleren 2: verwijzen (afronden) incongruentie en dat als

1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Laat hier het huiswerk voor vandaag zien.

Slide 5 - Open vraag

Antwoorden huiswerk
Opdracht 4
1 het
2 ze
Opdracht 5
1 haar
2 zijn, het
Opdracht 6
1 hun, ze
2 hen, zij
Opdracht 7
1 dit
2 wat
Opdracht 7
1 dit
2 wat
Opdracht 8
1 van wie
2 waarmee
Opdracht 9
1 Het mooiste Nederlandse boek wat Carola ooit gelezen heeft, is De donkere kamer van  Damokles van W.F. Hermans.
2 De directeuren hoeven de leden van de ondernemingsraad niet meer voor overleg uit  te nodigen, want ze (wie?) zijn toch niet bereid om compromissen te sluiten.
directeuren ?    Of      … de leden/ de raad ?

Slide 6 - Tekstslide

Onduidelijk verwijzen
Het is niet duidelijk waarnaar verwezen wordt doordat:
1. Er niets is waarnaar het verwijst;
Er is een groot tekort aan donororganen, terwijl iedereen het kan doen.
Er is een groot tekort aan donororganen, terwijl iedereen donor kan worden.


Slide 7 - Tekstslide

Onduidelijk verwijzen
Het is niet duidelijk waarnaar verwezen wordt doordat:
2. Er meerdere dingen zijn waarnaar het kan verwijzen.
Marina zei tegen Antoinette dat Marie-Jeanne haar voor haar verjaardag een mooi cadeau wilde geven. 

Wees altijd concreet en duidelijk als je naar iets verwijst!


Slide 8 - Tekstslide

Vandaag:

Je kunt congruentiefouten herkennen en verbeteren in een zin.
Je kunt dat/als-constructie herkennen en verbeteren. 

Slide 9 - Tekstslide

Incongruentie 
onderwerp en persoonsvorm moeten hetzelfde aantal hebben

De jongens eten gezellig een appel.
De meisjes kijkt naar de jongens die appels eten.

Slide 10 - Tekstslide

Goed of fout?
De media schrijft bijzonder negatief over deze superster.
A
Goed
B
Fout

Slide 11 - Quizvraag

De media schrijft bijzonder negatief.
media = onderwerp = meervoud
schrijft = pv = ev
-> getal onderwerp en pv komen niet overeen = incongruentie

Slide 12 - Tekstslide

Goed of fout?
De media hebben ons verkeerd ingelicht.
A
goed
B
fout

Slide 13 - Quizvraag

Goed of fout?
De jeugd in de grote steden als Amsterdam, Rotterdam en Utrecht hebben een probleem.
A
Goed
B
Fout

Slide 14 - Quizvraag

De kudde schapen stak de weg over.
A
Goed
B
Fout

Slide 15 - Quizvraag

Verzamelwoord als onderwerp
'De jeugd' lijkt meervoud , is enkelvoud
->incongruentie
De media lijkt enkelvoud, is meervoud

Slide 16 - Tekstslide

Mensen die belangstelling hebben voor de functie worden verzocht te reageren.
A
Goed
B
Fout

Slide 17 - Quizvraag

Meewerkend vw wordt ten onrechte als ow gezien.
verzwegen ow: Er wordt aan mensen die belangstelling hebben....

-> incongruentie

Slide 18 - Tekstslide


Goed of fout?
Eneco verwacht dat het gebruik van gas, water en elektriciteit de komende jaren bij de meeste huishoudens alleen maar verder zullen toenemen.

A
Goed
B
fout

Slide 19 - Quizvraag

Incongruentie kan dus komen door:

-verzamelwoord als onderwerp
-onderwerp en pv staan te ver uit elkaar
-het mv wordt ten onrechte als ow gezien


Slide 20 - Tekstslide

Maak  opdr. 11,  p. 217 

timer
4:00

Slide 21 - Tekstslide

Antwoorden opdracht 11
Opdracht 11
1 leiden → leidt
2 zijn → is
3 worden → wordt
4 zullen → zal
5 voelden → voelde
6 protesteerden → protesteerde
7 heeft → hebben
8 zouden → zou

Slide 22 - Tekstslide

dat/als-constructie
We vinden het niet mooi als de woorden 'dat' en 'als/wanneer/indien' naast elkaar staan. Je kunt dit eenvoudig oplossen door de bijzin te verplaatsen. 
1) zoek de 'als-zin' op
2) verplaats deze bijzin naar het einde van de zin

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Hoe verbeter je de volgende zin?
Ik durf te wedden dat als de leerlingen alle opgaven maken, ze de stof goed begrijpen.

Slide 29 - Open vraag

Oefen de dat/als-constructie met opdracht 12, p. 219
(ook huiswerk voor de volgende les)

Slide 30 - Tekstslide

Heb je zin in het weekend?
0 = nee 100 = ja, heel erg
0100

Slide 31 - Poll

Slide 32 - Tekstslide