In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Waarom kost een brood bijvoorbeeld €1,50 ?
Slide 1 - Woordweb
Vandaag leer je:
Wat de inkoopprijs en de brutowinstopslag is.
Hoe je de verkoopprijs kunt berekenen.
Hoe later als ondernemer winst kunt maken.
Slide 2 - Tekstslide
Inkoopprijs
De prijs die de winkelier betaalt voor de producten.
De prijs waarvoor de winkelier de producten koopt dus.
Slide 3 - Tekstslide
inkoop
verkoop
Slide 4 - Tekstslide
Inkoopprijs €0,80 per muffin
Inkoopprijs:
de prijs die je als winkelier voor de producten betaalt
Verkoopprijs €1,20 per muffin
Verkoopprijs:
de prijs die je als winkelier berekent voor je product (aan de consument)
Brutowinst €0,40
Slide 5 - Tekstslide
inkoopprijs
brutowinst +
verkoopprijs
€ 0,80
€ 0,40 +
€ 1,20
Brutowinst = brutowinstopslag = brutowinstmarge
Meestal een percentage van de inkoopprijs
In ons voorbeeld is de brutowinstmarge 50%. Reken maar uit!!
Slide 6 - Tekstslide
inkoopprijs brutowinst + verkoopprijs
Je wilt op de kerstmarkt kerststukjes verkopen
De materialen hiervoor koop je in voor € 2,00 per kerststukje
Je wilt een brutowinstmarge van 75% van de inkoopprijs (tip alles achter van de is bijna altijd 100%)
Voor welke prijs ga je het kerststukje verkopen?
€ 2,00
(75:100) x 2,00 = 1,50 +
€ 3,50
Slide 7 - Tekstslide
De inkoopprijs van een game is €35. Jacob berekent een brutowinstopslag van 60 %. Bereken de verkoopprijs. (twee decimalen achter de komma en €-teken)
Slide 8 - Open vraag
Je krijgt een fiets die €620 kostte. De eigenaar van de fietsenwinkel kocht dezelfde fiets voor €400 bij de groothandel. Bereken de brutowinstopslag in euro's.
Slide 9 - Open vraag
Je krijgt een fiets die €620 kostte. De eigenaar van de fietsenwinkel kocht dezelfde fiets voor €400 bij de groothandel. Bereken de brutowinstopslag als percentage van de inkoopprijs.
Slide 10 - Open vraag
Je koopt voor je kampeerwinkel een tent in voor €290. Je brutowinstopslag is 60 %. Bereken de verkoopprijs.
Slide 11 - Open vraag
Voor je scooterhandel koop je een nieuwe scooter in voor €1.990. De verkoopprijs wordt €2.755. Bereken het bedrag van de brutowinstopslag.
Slide 12 - Open vraag
Voor je scooterhandel koop je een nieuwe scooter in voor €1.990. De verkoopprijs wordt €2.755. Bereken de brutowinstopslag als percentage van de inkoopprijs.
Slide 13 - Open vraag
Afzet:
het aantal producten dat je verkoopt
bijvoorbeeld: 14 muffins
Omzet:
het totale bedrag dat een bedrijf ontvangt door de verkoop van producten
(de inhoud van de kassa!!)
Slide 14 - Tekstslide
Omzet (ook wel verkoopopbrengst genoemd):
je hebt 14 muffins verkocht
ze kosten € 1,20 per stuk
wat is je omzet?
14 x 1,20 = € 16,80
Slide 15 - Tekstslide
Omzet:
je hebt 14 muffins verkocht
ze kosten € 1,20 per stuk
wat is je omzet?
14 x 1,20 = € 16,80
omzet = afzet x verkoopprijs
Slide 16 - Tekstslide
Nu weet je:
Wat afzet en omzet is.
Kun je de omzet berekenen.
Weet je hoe je winst maakt.
Slide 17 - Tekstslide
De afzet is 280 stuks. De verkoopprijs is €3,75. Wat is de omzet?
Slide 18 - Open vraag
De afzet is 280 stuks. De omzet is €1.050. Wat is de verkoopprijs? (vergeet het €-teken niet)
Slide 19 - Open vraag
De omzet is €10.000. De verkoopprijs is €20. Wat is de afzet?
Slide 20 - Open vraag
Je verkoopt tweedehands boeken voor €1,75 per stuk. Aan het einde van de dag is je omzet €560. Hoeveel boeken heb je verkocht?
Slide 21 - Open vraag
Je verkoopt kerstbomen voor €27,50 per stuk. Je omzet is €2.365. Bereken de afzet.
Slide 22 - Open vraag
Hans heeft een fietsenzaak. Deze week verkoopt hij 33 fietsen. De gemiddelde verkoopprijs van een fiets is €690. Bereken de omzet van deze week.