Havo 4: Naamvallen stap voor stap uitleg: voorzetsels en ontleden

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Stappenplan naamvallen

1e, 3e en 4e naamval

Met voorzetsels

Doelen

Ik ken de voorzetsels met de 3e naamval

Ik ken de voorzetsels met de 4e naamval

Ik kan de zin ontleden (onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp)

Textbuch

Neem blz. 119 door in het boek.

Schrijf alle voorzetsels op met de 3e naamval!

Schrijf alle voorzetsels op met de 4e naamval!

Schrijf alle bezittelijke voornaamwoorden op en zeg bij welke Gruppe dit hoort.

Schrijf de 1e, 3e en 4e naamval op van mannelijk.
der en de ein- Gruppe

Schrijf de 1e, 3e en 4e naamval op van vrouwelijk.
der en de ein- Gruppe

Schrijf de 1e, 3e en 4e naamval op van onzijdig.
der en de ein- Gruppe

Schrijf de 1e, 3e en 4e naamval op van meervoud.
der en de ein- Gruppe

Zinsdelen

 Ich kaufe ein ...... Buch. 

Om te bepalen wat je moet invullen na ein ... neem je in de volgende stappen nemen: 

1. bepaal de zinsdelen (wat is onderwerp etc) = naamval,

2. welk geslacht heeft het woord Buch,

3. er staat ein - dus je kijkt bij het rijtje van de ein-Gruppe,

4. alles bij elkaar opgeteld lijdend voorwerp = 4e naamval, onzijdig, ein-Gruppe = ein

Stap 2:

Verdeel de zin in zinsdelen.

Verdeel de zin in zinsdelen.
Morgen komme ich mit ........ (mijn) Mutter nach Berlin.

1. Morgen/komme/ich/mit/(mijn) .... Mutter/nach Berlin
2. Morgen/komme/ich mit/(mijn) .. Mutter/nach Berlin
3. Morgen/komme/ich/mit (mijn) ... Mutter/nach Berlin

Wat is het voorzetsel in deze zin en welke naamval heeft het.?
Morgen komme ich mit ........ (mijn) Mutter nach Berlin.

1. Morgen / +4
2. komme / +3
3. Mutter / +4
4. mit / +3

Stap 3:

Kijk welk woord je moet vertalen.

Je moet nu bepalen welk woord ervoor zorgt dat je naar m /v/o/mv moet kijken?

Welk woord moet ik vertalen en wat is de vertaling?:
Morgen komme ich mit ........ (mijn) Mutter nach Berlin.

1. mit / met
2. Mutter / moeder
3. mijn / mein
4. Morgen morgen

Welk woord bepaald of je het over der/die/das /die (mv) hebt? Is het woord der/die/das /die (mv)
Morgen komme ich mit ........ (mijn) Mutter nach Berlin.

1. Morgen / m
2. mit / v
3. Berlin/m
4. Mutter /v

Stap 4:

Je weet dat je -mijn-  moet vertalen en dat de vertaling mein- is. en dat het geslacht van Mutter vrouwelijk is. We moeten nu gaan vervoegen

Staat het woord in de DER- of de EIN-Gruppe

Morgen komme ich mit ........ (mijn) Mutter nach Berlin.

1. DER-Gruppe
2. EIN-Gruppe

Stap 4:

Je weet nu dat "mit" een voorzetsel is en dat het de 3e naamval 

Stap 5:

- wat zijn de zinsdelen,

- een zinsdeel wat begint met een voorzetsel hoef je niet verder te ontleden,

- welk woord je moet vertalen, 

- wat de vertaling is 

-wat het geslacht is.

- en of het woord in der Gruppe of ein- Gruppe staat.

- en dat het een voorzetsel is met de 3e naamval..

- vervoeg het woord nu?

Wat wordt dan de vervoeging van het woord "mein"?
Morgen komme ich mit ........ (mijn) Mutter nach Berlin.

1. meinem
2. meiner
3. meinen

Ohne ...... (deze) Jungen macht es kein Spaß.

1. diesem
2. dieser
3. diese
4. diesen

Wir suchen ständig nach ...... (jouw) Kind

1. deinem
2. dein
3. deine
4. deinen

Um ....... (zijn) Kinder(mv) zu beruhigen, sang er Lieder.

1. seinem
2. seine
3. seiner
4. seinen

Zu ....... (welk) Kind hast du dass gesagt?

1. welchem
2. welchen
3. welche
4. welcher

Wat is in deze zin het onderwerp?
...(mijn) Mutter gibt ... (haar) Vater ... (een) Geschenk

1. ...(mijn) Mutter
2. gibt
3. ... (haar) Vater
4. ... (een) Geschenk

Wat wordt dan de juiste vervoeging?
...(mijn) Mutter gibt ... (haar) Vater ... (een) Geschenk

1. mein Mutter
2. meine Mutter
3. meiner Mutter
4. meinen Mutter

Wat is in deze zin het meewerkend voorwerp?
...(mijn) Mutter gibt ... (haar) Vater ... (een) Geschenk

1. ... (mijn) Mutter
2. gibt
3. ... (haar) Vater
4. ... (een) Geschenk

Wat wordt de juiste vervoeging?
...(mijn) Mutter gibt ... (haar) Vater ... (een) Geschenk

1. ihre Vater
2. ihrer Vater
3. ihrem Vater
4. ihr Vater

Wat is in deze zin het lijdend voorwerp?
...(mijn) Mutter gibt ... (haar) Vater ... (een) Geschenk

1. ... (mijn) Mutter
2. gibt
3. ... (haar) Vater
4. ... (een) Geschenk

Wat wordt de juiste vervoeging?
...(mijn) Mutter gibt ... (haar) Vater ... (een) Geschenk

1. eine Geschenk
2. eines Geschenk
3. ein Geschenk
4. einen Geschenk