In deze paragraaf leer je over de risico's en opbrengsten van beleggen in aandelen en obligaties.
Slide 2 - Tekstslide
Aandelen:
We lezen de tekst op bladzijde 33, en maken vervolgens opdracht 1 van de introductievragen.
Slide 3 - Tekstslide
Vraag 1:
A. Ahold en ING Groep.
B. €1000 : 100 x 1,7 = €17
C. Nee, want met een spaarrekening verdien je wel 1,7% in een jaar, maar zeker niet in een week.
Slide 4 - Tekstslide
Beleggingsfondsen:
We lezen de tekst op bladzijde 33, en maken vervolgens opdracht 2 van de introductievragen.
Slide 5 - Tekstslide
Vraag 2:
A. Beide bedrijven, want de kans dat één koers onderuit gaat is groter, dan dat ze allebei onderuit gaan.
B. Een beleggingsfonds zorgt ervoor dat het geld van beleggers wordt belegd in tal van bedrijven en instellingen.
Slide 6 - Tekstslide
Dividend:
We lezen de tekst op bladzijde 33, en maken vervolgens opdracht 3 van de introductievragen.
Slide 7 - Tekstslide
Vraag 3:
A. 50 x €0,70 + 30 x €2,25 + 100 x €0,60 + 40 x €2 = €242,50
B. Bijv. dividend is een winstuitkering en de winsten zijn niet elk jaar hetzelfde.
Slide 8 - Tekstslide
De koers van aandelen:
We lezen de tekst op bladzijde 33, en maken vervolgens opdracht 4 van de introductievragen.
Slide 9 - Tekstslide
Vraag 4:
A. De aankoopkoers was €48,-
B. Zijn verlies was €48 - €33 = €15
C. Zijn winst zou zijn geweest: €54 - €48 = €6 per aandeel. €6 X 90 = €540,-
Slide 10 - Tekstslide
Obligaties:
We lezen de tekst op bladzijde 33 en maken vervolgens opdracht 5 van de introductievragen.
Slide 11 - Tekstslide
Vraag 5:
A. €5000 : 100 x 4,5 = €225.
B. De obligaties worden afgelost en hij krijgt zijn €5000 terug.
C. Het risico is lager, want obligatiehouders weten precies hoeveel rente ze jaarlijks krijgen en wanneer ze hun geld terugkrijgen. En het is vrijwel zeker dat ze hun geld terugkrijgen. Aandeelhouders hebben deze zekerheid niet.