Fictie begrippen les 3: tijd

Welkom 3v!
Leg je laptop, schrift, etui en leesboek vast klaar

1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Welkom 3v!
Leg je laptop, schrift, etui en leesboek vast klaar

Slide 1 - Tekstslide

Lezen in je boek
timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

In je portfolio
Tekst Losse Flodders

(Uitleg seintjes hoeft er niet in.)

Slide 3 - Tekstslide

Deze les

  • Lezen in je boek
  • Literaire begrippen checken: Tijd
  • Mindmap
Lesdoelen

Aan het eind van de les
... ken je een aantal (nieuwe) begrippen van verhaalanalyse;
... begrijp je wat deze begrippen betekenen
... kun je deze toepassen op je eigen boek (mindmap)

Slide 4 - Tekstslide


Begrippen voor op je mindmap

Tijd
historische tijd, vertelde tijd, verteltijd, chronologisch/niet-chronologisch, flashback, terugwijzing, vooruitwijzing, tijdvertraging, tijdverdichting, tijdsprong


Zelf opgezocht en genoteerd. Even checken!

Slide 5 - Tekstslide

Wat wordt er bedoeld met het literaire begrip: de historische tijd?
A
De geschiedenis.
B
De tijd waarin het verhaal zich afspeelt
C
Het jaartal waarin het verhaal zich afspeelt.
D
De historische waarde.

Slide 6 - Quizvraag

Historische tijd
Historische tijd = 
De periode  waarin het verhaal zich  afspeelt

BV: De historische tijd van Oorlogswinter is 1940-1945 of tijdens de Tweede Wereldoorlog


Heden/toekomst
Let op: de historische tijd kan ook in het heden of zelfs in de toekomst liggen

Slide 7 - Tekstslide

Hoe herken je de 'historische tijd'
Let op:
Voorwerpen/kleding
Omgangsvormen, gewoontes
Taalgebruik
 Aanwijzingen, zoals het optreden van historische of eigentijdse figuren of verwijzingen naar politieke gebeurtenissen.

Slide 8 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen tijdverdichting en tijdvertraging?
A
tijdverdichting = tijd die verstrijkt binnen verhaal, tijdvertraging = verteltijd langer dan vertelde tijd
B
tijdverdichting = verteltijd korter dan vertelde tijd tijdvertraging = verteltijd langer dan vertelde tijd
C
tijdverdichting = verteltijd langer dan vertelde tijd tijdvertraging = verteltijd korter dan vertelde tijd
D
tijdverdichting = verteltijd langer dan vertelde tijd tijdvertraging = tijd die verstrijkt binnen verhaal,

Slide 9 - Quizvraag

Tijdvertraging of tijdverdichting?
De deurbel, tweemaal: eerst kort en aarzelend, dan lang en nadrukkelijk. Het snerpende geluid joeg de Noorse boskatten elke keer weer de stuipen op het lijf, en deed ze alle kanten uit stuiven om een goed heenkomen te zoeken – reden voor Mirjam om op weekdagen ’s morgens wanneer de postbode kon aanbellen met een pakje, de elektrische schel vaak af te zetten.
A
Tijdvertraging
B
Tijdverdichting

Slide 10 - Quizvraag

wat is het verschil tussen verteltijd en vertelde tijd?
A
de verteltijd =de tijd die je nodig hebt om het verhaal te vertellen, vertelde tijd = de tijd die verstrijkt in het verhaal.
B
de vertelde tijd= de tijd die je nodig hebt om het verhaal te vertellen de verteltijd = de tijd die verstrijkt in het verhaal.
C
de verteltijd = de tijd wanneer het verhaal speelt vertelde tijd =het verhaal dat verteld wordt.
D
de vertelde tijd=de tijd wanneer het verhaal speelt verteltijd = de tijd wanneer het verhaal verteld wordt.

Slide 11 - Quizvraag

De vertelde tijd.....
.... kan versneld of vertraagd worden.
Tijdverdichting                           Tijdvertraging                                               

Slide 12 - Tekstslide

Waarom denk je dat een schrijver 'speelt'met de tijd door te vertragen of verdichten?

Slide 13 - Tekstslide

Een andere manier om spanning op te bouwen is te spelen met de chronologie.

Slide 14 - Tekstslide

Chronologisch of niet?
Hoe wordt verteld? 
Volgorde: 
  • chronologisch 
  • niet-chronologisch 

Niet-chronologisch ontstaat door: 
  • vooruitwijzingen
  • terugverwijzingen (bijzondere vorm: flashback = personage beleeft het verleden weer 'echt') 


Slide 15 - Tekstslide

Vooruitwijzing
De auteur noemt alvast iets om jou nieuwsgierig te maken.

Slide 16 - Tekstslide

Vooruitwijzing
Dat was nog maar het begin van alle ellende.
Ik rook iets.
De gang werd donkerder.



Had hij geweten hoe dramatisch dit zou aflopen dan had hij het wel uit zijn hoofd gelaten om het zakmes in te pakken. 

Slide 17 - Tekstslide

Waarom zou een schrijver vooruitwijzingen gebruiken?
Nieuwsgierig maken.
Vast informatie geven die je als lezer nodig hebt om het verhaal te snappen.

Slide 18 - Tekstslide

terugwijzing
Ik dacht aan de keer dat hij mij verraden had en voelde hoe zijn ogen zich vulden met angst.

Slide 19 - Tekstslide

Hij was er niet. Gisteren ook al niet. Teleurgesteld pakte hij zijn fiets.
Hier is sprake van een...
A
Flashback
B
Terugwijzing
C
Flashforward
D
Vooruitwijzing

Slide 20 - Quizvraag

Welke twee vormen van 'tijdmanipulatie' onderbreken de chronologie van een verhaal?
A
Flashback en terugwijzing
B
Terugwijzing en vooruitwijzing
C
Vooruitwijzing en flashforward
D
Flashback en flashforward

Slide 21 - Quizvraag

Tijdsprongen
  • Terugwijzing = personage denkt aan eerdere gebeurtenis
  • Vooruitwijzing = er wordt verwezen naar iets wat later gaat gebeuren
Niet-chronologisch: flashback/flashforward
Chronologisch: terug-/vooruitwijzing
   Flashback Terugwijzing
   Flashforward Vooruitwijzing



Slide 22 - Tekstslide

Terugwijzingen
  • Flashbacks
  • Je gaat terug in de tijd van het verhaal naar iets wat op een eerder moment gebeurde. 

Slide 23 - Tekstslide

Tijdsprong
Een laatste manier om te spelen met de tijd en de spanningsopbouw is de tijdsprong.

Slide 24 - Tekstslide

Tijdsprong
Een tijdsprong is het overslaan van een stuk tijd, bijvoorbeeld een paar weken of een jaar. 

Slide 25 - Tekstslide

Voorbeeld: tijdsprong

Slide 26 - Tekstslide

Aan de slag
Een deel van de begrippen kun je nu al op de voorkant van je mindmap uitwerken. 

Noteer de uitwerking. Gebruik zoveel mogelijk voorbeelden.

bv:
Verteltijd= 243 blz    '

Historische tijd= 2024   (blz 23: Dit is het jaar 2024. Dan kan dat toch echt niet meer.)
                                = De toekomst. De boodschappen worden met een drone bezorgd, door een hersenchip hoeft Jan niet naar school.  Eventueel citaat erbij. 

timer
10:00

Slide 27 - Tekstslide

Huiswerk vrijdag 27  september

Zoek en noteer de uitleg van de volgende begrippen achterop je mindmap onder het kopje

PERSONAGES
Hoofdpersonage
Bijfiguren
Types

Round character/rond karakter
Flat character/vlak karakter

Karaktereigenschappen

Normen en waarden van karakters


Slide 28 - Tekstslide