Week 23 Tijd en structuur

Wat doen we vandaag? 
  • herhaling begrippen vorige week 
  • lesdoelen deze week 
  • interactieve instructie  
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Wat doen we vandaag? 
  • herhaling begrippen vorige week 
  • lesdoelen deze week 
  • interactieve instructie  

Slide 1 - Tekstslide

leerdoelen vorige week  

Je kunt de volgende begrippen toepassen tijdens het vertellen over het gelezen boek:
- spanning;
- open plekken;
- 4 verschillende manipulatietechnieken





Slide 2 - Tekstslide

Benoem één van de vier manipulatietechnieken die een schrijver kan gebruiken om open plekken te creëren.

Slide 3 - Open vraag

Wat is het nut van het lezen van fictie? Denk aan de instructie van vorige week!

Slide 4 - Open vraag

Leerdoelen
Je kunt de volgende begrippen toepassen tijdens het vertellen over het gelezen boek:



- ab ovo;
- in medias res;
- post rem;
- flashback;
- flashforward;
- verteltijd en vertelde tijd;
- open en gesloten einde;
- verhaallijn. 









Slide 5 - Tekstslide

Chronologische en niet chronologische volgorde
  • Als de gebeurtenissen precies worden verteld op de volgorde waarin ze plaatsvinden, spreken we van een chronologische volgorde. Het verhaal begint dan ab ovo: bij het begin
  • ab ovo is een Latijnse uitdrukking en betekent: vanaf het ei. 

Slide 6 - Tekstslide

Chronologische en niet chronologische volgorde
  • Het verhaal begint op een moment dat er al het nodige is gebeurd. Je valt als lezer dan midden in het verhaal: in medias res. 
  • In medias res is Latijns voor: in het midden van de zaken.
  • Later kom je door middel van flashbacks achter vroegere gebeurtenissen. In het verhaal wordt dan voor een langere tijd teruggesprongen in de tijd. 
  • Flashforwards kunnen ook voorkomen. Dit zijn vooruitwijzingen in een verhaal.
  • Flashbacks  en flashforwards. zorgen voor een niet-chronologische volgorde van het verhaal. 

Slide 7 - Tekstslide

Chronologische en niet chronologische volgorde
  • Een verhaal kan zelfs helemaal met het einde beginnen: post rem
  • Ook hier kom je door middel van flashbacks de voorafgaande gebeurtenissen te weten.
  • Post rem is ook een Latijnse uitdrukking en betekent: na de zaak. 

Slide 8 - Tekstslide

Welke drie volgordes kan een schrijver hanteren om een verhaal te vertellen?

Slide 9 - Open vraag

Sprookjes beginnen vaak met de zin 'Er was eens..'. Op welke manier begint zo'n sprookje dan?
A
ab ovo
B
in medias res
C
post rem

Slide 10 - Quizvraag

Leg jouw antwoord op de vorige vraag uit.

Slide 11 - Open vraag

Tijdverdichting en tijdvertraging
  • Bij tijdvertraging lijkt de lezer meer tijd nodig te hebben om de beschrijving van de gebeurtenissen te lezen (verteltijd), dan dat de gebeurtenissen in werkelijkheid duren (vertelde tijd). 
  • verteltijd: tijd die je nodig hebt om te lezen. 
  • vertelde tijd: tijd die de gebeurtenissen in werkelijkheid (zouden) duren. 

Slide 12 - Tekstslide

Tijdverdichting en tijdvertraging
  • Bij tijdverdichting is het omgekeerde het geval: de vertelde tijd is groter dan de verteltijd. Gebeurtenissen die in werkelijkheid lang duren, worden dan in enkele zinnen beschreven.

Slide 13 - Tekstslide

Is er in de volgende zin sprake van tijdvertraging of tijdverdichting?
De man haalde snel zijn pistool uit de band van zijn broek en stak zijn hoofd om het hoekje van de muur. Voordat zijn tegenstander het doorhad, had hij hem al neergeschoten.
A
tijdvertraging
B
tijdverdichting

Slide 14 - Quizvraag

Leg het antwoord op de vorige vraag uit en gebruik daarbij de begrippen 'verteltijd' en 'vertelde tijd'

Slide 15 - Open vraag

Open en gesloten einde
  •  Bij een gesloten einde komt er een duidelijk eind aan de gebeurtenissen. Je blijft als lezer niet met onbeantwoorde vragen zitten. 
  • Een verhaal heeft een open einde als niet alle vragen worden beantwoord. De lezer wordt op die manier uitgenodigd om zelf na te denken over wat er nog zou kunnen gebeuren. 
  • Vaak krijg je wel wat informatie van de schrijver aangereikt om je een idee te vormen over de afloop.

Slide 16 - Tekstslide

Verhaallijnen
  • Als je de belangrijkste gebeurtenissen op een rij zet, heb je de verhaallijn.
  • Tussen deze gebeurtenissen bestaat normaal gesproken een samenhang. 
  • Sommige verhalen hebben meer dan één verhaallijn. De reeksen gebeurtenissen hebben dan een eigen ontwikkeling. 
  • Een schrijver kan ook in verschillende verhaallijnen verschillende personages hoofdfiguur laten zijn.

Slide 17 - Tekstslide

Verhaallijnen
voorbeeld verhaallijn

Slide 18 - Tekstslide

Leerdoelen
Je kunt de volgende begrippen toepassen tijdens het vertellen over het boek



- ab ovo;
- in medias res;
- post rem;
- flashback;
- flashforward;
- verteltijd en vertelde tijd;
- open en gesloten einde;
- verhaallijn. 









Slide 19 - Tekstslide

Domeinwerk
Start met het voorbereiden van jouw mondeling door de vragen te beantwoorden uit de vragenlijst. 









Slide 20 - Tekstslide