Modalverben tegenwoordige en verleden tijd

Modalverben
1.  Kennst du die Modalverben?  (Bedeutung)
2. Kannst du die Modalverben verwenden? 
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Modalverben
1.  Kennst du die Modalverben?  (Bedeutung)
2. Kannst du die Modalverben verwenden? 

Slide 1 - Tekstslide

Was bedeutet 'mögen' ?

Slide 2 - Open vraag

_______(lusten) du Himbeersaft?

A
möchtest
B
magst
C
magest
D
mögst

Slide 3 - Quizvraag

Was bedeutet 'dürfen' ?

Slide 4 - Open vraag

Wir ______ (=mogen) nicht gehen.

Slide 5 - Open vraag

Er _____(kunnen) das Auto morgen waschen.
A
könne
B
können
C
kann
D
kannst

Slide 6 - Quizvraag

______(=weten) du was wir für Deutsch tun sollen.

Slide 7 - Open vraag

Welke werkwoordsvorm gebruik je in deze zin: müssen oder sollen?Wir______(moeten) unsere Hausaufgaben digital machen, sagt unsere Lehrerin zu uns.

Slide 8 - Open vraag

Gestern ______(wilde) ich Sport machen
A
will
B
wollte
C
wolltest
D
wollten

Slide 9 - Quizvraag

Die Kinder _______(mochten) ihren Schuh ans Kamin stellen
A
mochten
B
dürfen
C
durften

Slide 10 - Quizvraag

_____(wist) du die Antwort auf diese Frage ?
A
wusstest
B
wusste
C
weißt

Slide 11 - Quizvraag

Damals hat er sehr gut Italienisch _____(gekund).
A
gekunt
B
gekonnt
C
gekönnt

Slide 12 - Quizvraag