2.2 Periodiek Systeem

Leerdoelen blz.46
  • je leert:
  • dat moleculen uit atomen bestaan; 
  • de belangrijkste atoomsoorten en hun symbolen;
  • hoe het periodiek systeem is opgebouwd;
  • dat metalen niet uit moleculen bestaan maar losse atomen
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 19 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Leerdoelen blz.46
  • je leert:
  • dat moleculen uit atomen bestaan; 
  • de belangrijkste atoomsoorten en hun symbolen;
  • hoe het periodiek systeem is opgebouwd;
  • dat metalen niet uit moleculen bestaan maar losse atomen

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Vorige les 
Macro en micro.
?????

Slide 3 - Tekstslide

2.2 Periodiek Systeem

Slide 4 - Tekstslide

atoom of molecuul
Een molecuul bestaat uit atomen.
Doordat er 118 atoomsoorten zijn, 
kun je oneindig veel moleculen maken.

Elke atoomsoort heeft een eigen naam en een 
symbool.
Een symbool bestaat uit één of twee letters. 
De eerste letter is altijd een hoofdletter 
en de tweede, als die er is, een kleine letter. 

Slide 5 - Tekstslide

ontleedbare stof?
Zoals je ziet, kunnen moleculen uit meerdere atoomsoorten bestaan (figuur a en b). 
Je noemt de bijbehorende stof dan een verbinding, ook wel ontleedbare stof genoemd. 
Als een molecuul maar uit één soort atomen bestaat, zoals in figuur c, dan is de bijbehorende stof een niet-ontleedbare stof.

Slide 6 - Tekstslide

deze moet je kennen

Slide 7 - Tekstslide

opdracht in groepjes (tafels)
  • maak een samenvatting (lesje) over de volgende onderwerpen.
  • Periodiek systeem blz.48 
  • 10 minuten samenwerken in groepje


Slide 8 - Tekstslide

nu maken:
Vragen 17 t/m 25 blz. 50 (vorige les begonnen).

Verder maken t/m 30 
  • Leren tabel 2.13 blz. 47 'metalen' 
  • Aluminium t/m zink.
  • Naam --> afkorting  
  • Afkorting -->naam.


Slide 9 - Tekstslide

2.2 Mendelejev
Einde 19e eeuw: 63 elementen bekend, maar
geen samenhang.
Dimitri Mendelejev rangschikte in 1869 de
elementen naar atoommassa.
Ook voorspelde hij (vrijwel juist) het bestaan van
toen nog onbekende atoomsoorten.
Door Rutherfords ontdekking van protonen kon
de huidige rangschikking naar atoomnummer
gemaakt worden.

Slide 10 - Tekstslide

Indeling Periodiek Systeem
Grofweg kun je de atoomsoorten
in metalen en niet-metalen.

     Metalen

Metalen geleiden stroom en warmte,
en hebben een metaalglans.

Slide 11 - Tekstslide

Indeling Periodiek Systeem
Een kolommen worden een
groep genoemd.
De rijen heten een periode.

Slide 12 - Tekstslide

Indeling Periodiek Systeem
De atoomsoorten in een
groep hebben vaak dezelfde
chemische eigenschappen.


Slide 13 - Tekstslide

Indeling Periodiek Systeem
Sommige groepen hebben een
naam:
Groep 1 = alkalimetalen (H niet)
Groep 2 = aardalkalimetalen
Groep 17 = halogenen
Groep 18 = edelgassen



Slide 14 - Tekstslide

Indeling Periodiek Systeem
Dezelfde chemische
eigenschappen:
Groep 1 = alkalimetalen (H niet)
reageren heftig met water

Groep 2 = aardalkalimetalen
reageren met water en
1 op 1 met een zuurstofatoom.
Bijv: 2 Ca + O2 -> 2 CaO

Slide 15 - Tekstslide

Indeling Periodiek Systeem
Dezelfde chemische
eigenschappen:
Groep 17 = halogenen
reageren heftig met metalen

Groep 18 = edelgassen
reageren vrijwel niet


Slide 16 - Tekstslide

3.4 Atoommodel
Atoombouw:
Kern: bevat protonen en neutronen
Elektronenwolk: bevat elektronen die zich in banen rondom de kern bewegen. Dit noemen we schillen.
K-schil: max. 2 elektronen
L-schil: max. 8 elektronen
M-schil: max. 18 elektronen

Slide 17 - Tekstslide

3.4 Atoommodel
Dus een atoom bestaat uit protonen, elektronen en neutronen, maar hoeveel?
Periodiek Systeem blz. 272
Atoomnummer = aantal protonen = aantal elektronen
Massagetal = aantal protonen + aantal neutronen

Isotopen:
Zelfde atoomsoort dus hebben een gelijk aantal protonen en elektronen, maar een verschillend aantal neutronen.

Slide 18 - Tekstslide

3.4 Atoommodel
Wat weegt een atoom?
Omdat de massa's zo klein zijn gebruiken we als eenheid voor atoommassa vaak de massa in u (= atomaire massa eenheid) .
1 u = 1,67 ·10 -27 kg 
       =  1,67 ·10 -24 g

Slide 19 - Tekstslide