Theorie 3.2 Leestekens en tekens bij woorden (punt, komma, vraagteken, uitroepteken, dubbele punt, aanhalingstekens)
Herhalen 3.1 Hoofdletters
Oefenen 3.2 in tweetallen.
Zelfstandig verder werken aan je flyer.
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1
In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Wat gaan we vandaag doen?
Theorie 3.2 Leestekens en tekens bij woorden (punt, komma, vraagteken, uitroepteken, dubbele punt, aanhalingstekens)
Herhalen 3.1 Hoofdletters
Oefenen 3.2 in tweetallen.
Zelfstandig verder werken aan je flyer.
Slide 1 - Tekstslide
Leerdoelen
Je gebruikt leestekens en tekens bij woorden correct.
Je ontwerpt een flyer naar eigen smaak
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Hoofdletters Waar staan de hoofdletters goed?
A
stef Van leeuwen
B
Stef van Leeuwen
C
stef van Leeuwen
D
Stef Van leeuwen
Slide 9 - Quizvraag
Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
december
B
December
Slide 10 - Quizvraag
Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
lente
B
Lente
Slide 11 - Quizvraag
Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
mavo
B
MAVO
Slide 12 - Quizvraag
Dubbele punt ( : )
Je zet een dubbele punt in een zin als je iets aankondigt. Dit zijn de namen van de studenten die zijn ingeloot: Bram, Davida en Emma.
Met een dubbele punt kun je ook een citaat aankondigen. De trainer riep: 'Kom op, volhouden!'
Je zet een dubbele punt ook voor een opsomming. Zo laad je de accu op: ....
Slide 13 - Tekstslide
Wanneer gebruik je aanhalingstekens?
Slide 14 - Tekstslide
Aanhalingstekens (' ')
Je gebruikt ze: Voorbeelden
bij een citaat
Lianne vroeg: 'Wil iedereen zijn mobiel uitzetten?'
Als je een woord ironisch bedoelt
Echt 'knap' dat je een twee hebt.
Als het om het woord of de groep woorden zelf gaat
'Faciliteren' betekent: iets mogelijk maken.
Slide 15 - Tekstslide
Puntkomma ( ; )
Om hoofdzinnen te verbinden die bij elkaar horen: Het is vijf uur; we stoppen ermee.
(Een puntkomma houdt het midden tussen een punt en een komma. De zin ervoor en erna hangen nauw met elkaar samen en een punt zou een te sterke scheiding uitdrukken)
Slide 16 - Tekstslide
Ik moet bij de Jumbo het volgende kopen pindakaas, tomaten, brood en pasta.
A
Er moet geen dubbele punt
B
Er moet een dubbele punt, want het is een opsomming.
C
Er moet een dubbele punt, omdat een verklaring volgt.
D
Slide 17 - Quizvraag
Staan de aanhalingstekens goed?
'Dat vind ik stom', zei Marie.
A
goed
B
fout
Slide 18 - Quizvraag
De leerling ging enthousiast aan de slag met zijn opdracht.
Waar komen de aanhalingstekens?
A
Om het woord 'leerling'
B
Om het woord 'slag'
C
Om het woord 'enthousiast'
Slide 19 - Quizvraag
Een dubbele punt (:) zet je voor een
A
uitleg
B
opsomming
C
uitroep
D
aankondiging
Slide 20 - Quizvraag
Brochure
Niveau 4 maakt een uitgebreide brochure met meerdere pagina's (voorbeeld):
Wie, wat, waar, wanneer, waarom en hoe.
Meerdere stukjes tekst over het bedrijf, de eventuele actie of het event.
Gegevens van het bedrijf.
Slide 21 - Tekstslide
Opdrachten maken
In tweetallen maken opdracht 1 t/m 6
We bespreken de opdrachten nadien klassikaal
laatste deel van de les: zelfstandig verder werken aan je flyer