B2 Duits Kapitel 2-13

Herzlich Willkommen!
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Herzlich Willkommen!

Slide 1 - Tekstslide

Rückblick: GRAMMATIK
Vorige les hebben we iets geleerd over
de tegenwoordige tijd 
van het regelmatige werkwoord.

Laat op de volgende dia's zien wat je er al/nog van weet.







Slide 2 - Tekstslide

Hoe vind je in het Duits de STAM van een werkwoord?
A
hele werkwoord zonder -n of -en, bijvoorbeeld spielen --> spiel-
B
de ik-vorm nemen

Slide 3 - Quizvraag

Wat is de stam van het werkwoord?

"kaufen"
A
kauf-
B
kaufe-

Slide 4 - Quizvraag

Achter de STAM komt de UITGANG.

Welke uitgangen kunnen er in het Duits gebruikt worden?
A
-e -st -t -en
B
-geen uitgang -t -en

Slide 5 - Quizvraag

stam+e
stam+(e)st
stam+(e)t
stam+en
stam+(e)t
stam+en
ich
du
er-sie-es
wir
ihr
sie-Sie

Slide 6 - Sleepvraag

Welke werkwoordsvorm past in deze zin?

Was ..... du gern?
A
spielen
B
machst

Slide 7 - Quizvraag

Welke werkwoordsvorm past in deze zin?

Ich ..... einen Brief an meinen Freund.
A
schickst
B
schreibe

Slide 8 - Quizvraag

Welke werkwoordsvorm past in deze zin?

Wir ..... noch Futter für die Katze.
A
brauchen
B
kaufe

Slide 9 - Quizvraag

Welke werkwoordsvorm past in deze zin?

Warum ..... ihr keine Antwort?
A
gebt
B
geben

Slide 10 - Quizvraag

Welke werkwoordsvorm past in deze zin?

Er ..... Deutsch in der Schule
A
lernt
B
lernst

Slide 11 - Quizvraag

Hausaufgaben
Vorige les ben je begonnen aan het 
stencil met de 6 oefeningen 
over de 
werkwoordsvormen in de tegenwoordige tijd.

Op de volgende dia's staan 
de antwoorden van oefeningen 1-2-3 van het stencil.








Slide 12 - Tekstslide

Check und verbessere!
spielen

 
ik: ich spiele
jij: du spielst
hij: er spielt
het: es spielt
zij: sie spielt
wij: wir spielen
jullie: ihr spielt
zij: sie spielen
u: Sie spielen

heißen


ich heiße
du heißt
er heißt
es heißt
sie heißt
wir heißen
ihr heißt
sie heißen
Sie heißen

arbeiten


ich arbeite
du arbeitest
er arbeitet
es arbeitet
sie arbeitet
wir arbeiten
ihr arbeitet
sie arbeiten
Sie arbeiten

finden


ich finde
du findest
er findet
es findet
sie findet
wir finden
ihr findet
sie finden
Sie finden

Slide 13 - Tekstslide

Check und verbessere!

ik heet ----------------------------- ich heiße
jij woont --------------------------- du wohnst
hij woont -------------------------- er wohnt
het heet --------------------------- es heißt
zij heet ----------------------------- sie heißt
wij heten -------------------------- wir heißen
jullie komen ---------------------- ihr kommt
zij komen -------------------------- sie kommen
u doet ------------------------------ Sie machen

Slide 14 - Tekstslide

Check und verbessere!

1 gaan ------------ Wohin gehst du?
2 wonen --------- Ich wohne in Hamburg.
3 gaan ----------- Gehen Sie auch in die Stadt?
4 komen -------- Wann kommst du nach Hamburg?
5 komen -------- Ich weiß nicht,wann ich komme .
6 hebben ------- Wie viel Kinder haben Sie, Herr Noack?
7 heten ---------- Heißt du auch Bernd?
8 heten ---------- Nein, ich heiße Nick.
9 wonen --------- Wo wohnen Sie, Frau Ries?
10 schrijven ----- Ich schreibe dir eine E-Mail.
11 zingen --------- Singst du auch beim Schulfest?
12 gaan ----------- Ich gehe nach Hause.

Slide 15 - Tekstslide

Grammatik: üben, üben, ...
Als je de uitlegvideo nog eens wilt bekijken
ga dan naar
Classroom/Schoolwerk/Grammatica - uitleg + oefeningen.

Je vindt daar ook heel veel oefeningen
om dit onderdeel onder de knie te krijgen.

Maak nu eerst van het STENCIL de oefeningen 4-5-6.
 

Slide 16 - Tekstslide

Alles fertig und Zeit übrig?
*Bekijk de uitleg van de GRAMMATIK op Seite 133 van je boek
*Bekijk ook nog eens de uitlegvideo in Classroom           
*Arbeite weiter in Mit Deutsch Spielen
*Oefen heel veel met de Grammatik (werkwoorden in teg.tijd.) in Classroom



Slide 17 - Tekstslide

HAUSAUFGABEN
Lernen:
GRAMMATIK: regelmatige/zwakke werkwoorden in de teg.tijd

Schreiben:
Stencil werkwoordsvormen: Oefeningen 4-5-6
Classroom: oefeningen met het werkwoord maken


Slide 18 - Tekstslide