Gedichtenweek - inleiding / herhaling

1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4,5

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Zullen we een bos beginnen?
 
Graaf een kuil
en plant je boom
voorzichtig
naast de mijne.

Kunnen ze elkaar
uit de wind houden
als het stormt

of in de zondagzon
samen zwijgen.

En als ze 's avonds
door de wimpers
van hun twijgen
naast elkaar kijken
beginnen ze al
op een bos te lijken.

Jaap Robben



Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Slide 4 - Video

Rijmschema's

Slide 5 - Tekstslide

Hoe gaat het rijmschema verder?

Gebruik per rijmklank een letter
zoals in strofe 1
Een lerares die ik liefhad


Zij droeg een jurk, lang uit de modeA
en was zo mager als een lat,                  B
een rare stokvis, maar ze had                B
zo'n zeldzaam mooie lesmethode,     A

voor die tijd eigenlijk verboden:                    
het scheen, ze praatte zomaar wat,    
alsof je in haar kamer zat                         
te kletsen om de tijd te doden.             

Het leek gezellig en verkeerd,               
maar was, dat blijft, geraffineerd:       
ik ben in aardrijkskunde thuis.              

Wat heb ik veel van haar geleerd,        
ik had haar lief, mijn versje eert           
mejuffrouw Schelts van Kloosterhuis.  (Herman Pieter de Boer)


Slide 6 - Tekstslide

Vervolledig het rijmschema

Slide 7 - Open vraag

Rijmschema
Een lerares die ik liefhad


Zij droeg een jurk, lang uit de modeA
en was zo mager als een lat,                  B
een rare stokvis, maar ze had                B
zo'n zeldzaam mooie lesmethode,     A

voor die tijd eigenlijk verboden:            A        
het scheen, ze praatte zomaar wat,    B
alsof je in haar kamer zat                         B
te kletsen om de tijd te doden.             A

Het leek gezellig en verkeerd,               C
maar was, dat blijft, geraffineerd:       C
ik ben in aardrijkskunde thuis.              D

Wat heb ik veel van haar geleerd,        C
ik had haar lief, mijn versje eert           C
mejuffrouw Schelts van Kloosterhuis. D (Herman Pieter de Boer)


Slide 8 - Tekstslide

Hoe noem je dit rijmschema? 


Wat wil je worden? vroeg de juf  

't was in de derde klas  

Ik keek haar aan en wist het niet  

Ik dacht dat ik al iets was  

Slide 9 - Tekstslide

Wat wil je worden? vroeg de juf

't was in de derde klas

Ik keek haar aan en wist het niet

Ik dacht dat ik al iets was
A
gepaard rijm
B
slagrijm
C
gekruist rijm
D
omarmend rijm

Slide 10 - Quizvraag

Maak eens een strofe met slagrijm

Slide 11 - Open vraag

Maak eens een strofe met gebroken rijm.

Slide 12 - Open vraag

Maak eens een strofe met verspringend rijm.

Slide 13 - Open vraag

Welke vorm van eindrijm herken je hier?
A
omarmend rijm
B
verspringend rijm
C
gepaard rijm
D
gekruist rijm

Slide 14 - Quizvraag

Welke vorm van eindrijm herken je hier?
A
omarmend rijm
B
gekruist rijm
C
gepaard rijm
D
slagrijm

Slide 15 - Quizvraag


A
omarmend rijm
B
gekruist rijm
C
gepaard rijm
D
verspringend rijm

Slide 16 - Quizvraag


A
omarmend rijm
B
gepaard rijm
C
verspringend rijm
D
slagrijm

Slide 17 - Quizvraag


A
omarmend rijm
B
gepaard rijm
C
slagrijm
D
verspringend rijm

Slide 18 - Quizvraag


A
omarmend rijm
B
gepaard rijm
C
gekruist rijm
D
slagrijm

Slide 19 - Quizvraag

eindrijm
Sleep de benaming naar de passende (fragmenten uit) gedichten.
Viervoeter

Een grijze wolf wordt zeer geprezen
omdat hij Shakespeare heeft gelezen
Hij zegt: ' 't Is niet eenvoudig, snap je,
Het zit veel dieper dan Roodkapje.'

(Johnny Kraaykamp)
Zij droeg een jurk, lang uit de mode,
en was zo mager als een lat,
een rare stokvis, maar ze had
zo'n zeldzaam mooie lesmethode,
SPLEEN
 
Ik zit mij voor het vensterglas
onnoemelijk te vervelen.
Ik wou dat ik twee hondjes was,
dan kon ik samen spelen.

(Godfried Bomans)
gepaard rijm
gekruist rijm
omarmend rijm

Slide 20 - Sleepvraag

Rijmvomen
Naast rijmschema's zijn er ook rijmvormen. 

Slide 21 - Tekstslide

Rijmklanken

Klanken ondersteunen vaak de inhoud van het gedicht. 
Schubert

Wat deden wij toen zij voorgoed
was verdwenen? Gesloten strot,
klei in de benen, geen lucht,

nergens lucht. Wij sliepen slecht
en elk woord werd een wond.
We slopen rond op onvaste voeten.

Liever weggevaagd, maar redding
is niet aan de orde. Schubert
staat op de standaard. Je hand

pakt de strijkstok. Wit geharst
knarst hij over de snaar. Zwijgend
begin je de zoektocht naar haar.

(Anna Enquist)



alliteratie
Wanneer beginmedeklinkers van woorden die dicht bij elkaar staan, gelijk zijn. 
a
assonantie
= klinkerrijm. Wanneer beklemtoonde klinkers gelijk zijn in opeenvolgende woorden. 
b

Slide 22 - Tekstslide

Welke soort rijm herken je?  

Slide 23 - Tekstslide

Welke soort rijm herken je in de titels van Suske en Wiske?
A
Assonantie
B
Alliteratie

Slide 24 - Quizvraag

Rijmklanken

Schubert

Wat deden wij toen zij voorgoed
was verdwenen? Gesloten strot,
klei in de benen, geen lucht,

nergens lucht. Wij sliepen slecht
en elk woord werd een wond.
We slopen rond op onvaste voeten.

Liever weggevaagd, maar redding
is niet aan de orde. Schubert
staat op de standaard. Je hand

pakt de strijkstok. Wit geharst
knarst hij over de snaar. Zwijgend
begin je de zoektocht naar haar.

(Anna Enquist)



alliteratie
Wanneer beginmedeklinkers van woorden die dicht bij elkaar staan, gelijk zijn. 
a

Slide 25 - Tekstslide

Assonantie
  • Een ander woord voor assonantie is klinkerrijm. De klinkers (a, e, o, u, i) rijmen op elkaar. 
  • Bij deze vorm van rijm gaat het dan om de manier waarop de woorden worden uitgesproken, dus niet hoe ze worden geschreven.
Bv: dromen over rovers
Hier is sprake van assonantie, want de klinker 'o' rijmt hier.

Slide 26 - Tekstslide

Rijmklanken


Schubert

Wat deden wij toen zij voorgoed
was verdwenen? Gesloten strot,
klei in de benen, geen lucht,

nergens lucht. Wij sliepen slecht
en elk woord werd een wond.
We slopen rond op onvaste voeten.

Liever weggevaagd, maar redding
is niet aan de orde. Schubert
staat op de standaard. Je hand

pakt de strijkstok. Wit geharst
knarst hij over de snaar. Zwijgend
begin je de zoektocht naar haar.

(Anna Enquist)



assonantie
= klinkerrijm. Wanneer beklemtoonde klinkers gelijk zijn in opeenvolgende woorden. 
b

Slide 27 - Tekstslide

Liesje leerde Lotje lopen, langs de lange Lindelaan
Het bewegende kind pakte een lepel.
Het diepe meer was niet bevroren.
Mijn broertje vindt het gaaf om gade te slaan hoe de baby slaapt
alliteratie
assonantie

Slide 28 - Sleepvraag

Volrijm en eindrijm

....

Volrijm is het rijm dat we kennen van de Sinterklaasgedichtjes. Volrijm noemen we ook wel eindrijm.


Halfrijm rijmt eigenlijk niet: bij halfrijm rijmt of de klinker (assonantie) of de medeklinker (aconsonantie)






Slide 29 - Tekstslide

Martinus Nijhoff

Maar' t  leven is te vast en hard

Of we al een rustplaats graven

Nog nimmer kwam de grote nacht

En is een mensch gaan slapen


Slide 30 - Tekstslide

Maar' t leven is te vast en hard

Of we al een rustplaats graven

Nog nimmer kwam de grote nacht

En is een mensch gaan slapen
A
halfrijm
B
volrijm

Slide 31 - Quizvraag

Martinus Nijhoff

Maar' t  leven is te vast en hard

Of we al een rustplaats graven

Nog nimmer kwam de grote nacht

En is een mensch gaan slapen


Slide 32 - Tekstslide

Lees het volgende gedicht en nummer of markeer
1. rijmschema
2. alliteratie
3. assonantie
4. halfrijm
5. volrijm 
6. dubbelrijm

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Video

Het klassieke sonnet
Een rijmend gedicht van 14 regels:
2 x 4 regels (kwatrijnen) heten samen een octaaf.
2x 3 regels (terzines) heten samen een sextet.
 In een sonnet zit meestal een wending (chute) . 
Deze wending zit vaak net over de helft of tegen het einde van het sonnet.

Slide 36 - Tekstslide

Modern sonnet
Een modern sonnet lijkt veel op een gewoon sonnet. Het grote verschil is dat de dichtvorm sonnet hoort te rijmen, terwijl een dichter bij het schrijven van een modern sonnet juist rijm doelbewust vermijdt. 

De strofe-indeling van een modern sonnet is meestal gelijk aan het klassieke sonnet (4/4/3/3) of het Engelse sonnet (4/4/4/2).

Opdracht: kijk eens in je poëzieboekje welke gedichten een sonnet zijn.

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Tekstslide

Personificatie
Een levenloos object krijgt menselijke eigenschappen.

Voorbeeld:
Het papier is geduldig.
De stoel zuchtte onder haar gewicht. 

 

Slide 41 - Tekstslide

Metonymia
metonymia = een deel van een geheel wordt genoemd als beeld. 
Voorbeeld:
Nederland won met 3-0 van Duitsland.
Ik lust nog wel een kopje.

Slide 42 - Tekstslide

'Wil dat rode truitje achter in de zaal nu eindelijk haar mond houden?'
A
metafoor
B
metonymia
C
personificatie
D
vergelijking

Slide 43 - Quizvraag

'Haar kamer was een zwijnenstal.'
A
metafoor
B
metonymia
C
personificatie
D
vergelijking

Slide 44 - Quizvraag

metafoor
metonymia
personificatie
vergelijking 
Hitler rukte razendsnel op naar de Duitse grens
Het riviertje kabbelde vriendelijk door het dal.
Je hartslag sust me in slaap.
We zullen haar uit de brand helpen.
Tijd is als lucht: je ziet het niet maar het is er wel.
Zij is tot over haar oren verliefd.
Het hele lokaal viel stil na die opmerking.

Slide 45 - Sleepvraag

Stijlfiguren

Schubert

Wat deden wij toen zij voorgoed
was verdwenen? Gesloten strot,
klei in de benen, geen lucht,

nergens lucht. Wij sliepen slecht
en elk woord werd een wond.
We slopen rond op onvaste voeten.

Liever weggevaagd, maar redding
is niet aan de orde. Schubert
staat op de standaard. Je hand

pakt de strijkstok. Wit geharst
knarst hij over de snaar. Zwijgend
begin je de zoektocht naar haar.

(Anna Enquist)



enjambement
Een zin loopt door over twee versregels.

Slide 46 - Tekstslide