Poëzie havo 5

1 / 52
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4,5

In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Waar denk je aan bij poëzie?

Slide 5 - Open vraag

Slide 6 - Video

Slide 7 - Video

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

Slide 11 - Tekstslide

Rijmschema's
Pak bladzijde  12 uit je boekje voor je.
Kies welk rijmschema de strofen zijn.

Slide 12 - Tekstslide

Hoe gaat het rijmschema verder?

Gebruik per rijmklank een letter
zoals in strofe 1
Een lerares die ik liefhad


Zij droeg een jurk, lang uit de modeA
en was zo mager als een lat,                  B
een rare stokvis, maar ze had                B
zo'n zeldzaam mooie lesmethode,     A

voor die tijd eigenlijk verboden:                    
het scheen, ze praatte zomaar wat,    
alsof je in haar kamer zat                         
te kletsen om de tijd te doden.             

Het leek gezellig en verkeerd,               
maar was, dat blijft, geraffineerd:       
ik ben in aardrijkskunde thuis.              

Wat heb ik veel van haar geleerd,        
ik had haar lief, mijn versje eert           
mejuffrouw Schelts van Kloosterhuis.  (Herman Pieter de Boer)


Slide 13 - Tekstslide

Rijmschema
Een lerares die ik liefhad


Zij droeg een jurk, lang uit de modeA
en was zo mager als een lat,                  B
een rare stokvis, maar ze had                B
zo'n zeldzaam mooie lesmethode,     A

voor die tijd eigenlijk verboden:            A        
het scheen, ze praatte zomaar wat,    B
alsof je in haar kamer zat                         B
te kletsen om de tijd te doden.             A

Het leek gezellig en verkeerd,               C
maar was, dat blijft, geraffineerd:       C
ik ben in aardrijkskunde thuis.              D

Wat heb ik veel van haar geleerd,        C
ik had haar lief, mijn versje eert           C
mejuffrouw Schelts van Kloosterhuis. D (Herman Pieter de Boer)


Slide 14 - Tekstslide

Hoe noem je dit rijmschema? 


Wat wil je worden? vroeg de juf  

't was in de derde klas  

Ik keek haar aan en wist het niet  

Ik dacht dat ik al iets was  

Slide 15 - Tekstslide

Wat wil je worden? vroeg de juf

't was in de derde klas

Ik keek haar aan en wist het niet

Ik dacht dat ik al iets was
A
gepaard rijm
B
slagrijm
C
gekruist rijm
D
omarmend rijm

Slide 16 - Quizvraag

Maak eens een strofe met slagrijm

Slide 17 - Open vraag

Maak eens een strofe met gebroken rijm.

Slide 18 - Open vraag

Maak eens een strofe met verspringend rijm.

Slide 19 - Open vraag

Welke vorm van eindrijm herken je hier?
A
omarmend rijm
B
verspringend rijm
C
gepaard rijm
D
gekruist rijm

Slide 20 - Quizvraag

Welke vorm van eindrijm herken je hier?
A
omarmend rijm
B
gekruist rijm
C
gepaard rijm
D
slagrijm

Slide 21 - Quizvraag


A
omarmend rijm
B
gekruist rijm
C
gepaard rijm
D
verspringend rijm

Slide 22 - Quizvraag


A
omarmend rijm
B
gepaard rijm
C
verspringend rijm
D
slagrijm

Slide 23 - Quizvraag


A
omarmend rijm
B
gepaard rijm
C
slagrijm
D
verspringend rijm

Slide 24 - Quizvraag


A
omarmend rijm
B
gepaard rijm
C
gekruist rijm
D
slagrijm

Slide 25 - Quizvraag

eindrijm
Sleep de benaming naar de passende (fragmenten uit) gedichten.
Viervoeter

Een grijze wolf wordt zeer geprezen
omdat hij Shakespeare heeft gelezen
Hij zegt: ' 't Is niet eenvoudig, snap je,
Het zit veel dieper dan Roodkapje.'

(Johnny Kraaykamp)
Zij droeg een jurk, lang uit de mode,
en was zo mager als een lat,
een rare stokvis, maar ze had
zo'n zeldzaam mooie lesmethode,
SPLEEN
 
Ik zit mij voor het vensterglas
onnoemelijk te vervelen.
Ik wou dat ik twee hondjes was,
dan kon ik samen spelen.

(Godfried Bomans)
gepaard rijm
gekruist rijm
omarmend rijm

Slide 26 - Sleepvraag

Rijmvomen
Naast rijmschema's zijn er ook rijmvormen. 
Zie bladzijde 3 van je boekje.

Slide 27 - Tekstslide

Rijmklanken

Klanken ondersteunen vaak de inhoud van het gedicht. 
Schubert

Wat deden wij toen zij voorgoed
was verdwenen? Gesloten strot,
klei in de benen, geen lucht,

nergens lucht. Wij sliepen slecht
en elk woord werd een wond.
We slopen rond op onvaste voeten.

Liever weggevaagd, maar redding
is niet aan de orde. Schubert
staat op de standaard. Je hand

pakt de strijkstok. Wit geharst
knarst hij over de snaar. Zwijgend
begin je de zoektocht naar haar.

(Anna Enquist)



alliteratie
Wanneer beginmedeklinkers van woorden die dicht bij elkaar staan, gelijk zijn. 
a
assonantie
= klinkerrijm. Wanneer beklemtoonde klinkers gelijk zijn in opeenvolgende woorden. 
b

Slide 28 - Tekstslide

Welke soort rijm herken je?  

Slide 29 - Tekstslide

Welke soort rijm herken je in de titels van Suske en Wiske?
A
Assonantie
B
Alliteratie

Slide 30 - Quizvraag

Rijmklanken

Schubert

Wat deden wij toen zij voorgoed
was verdwenen? Gesloten strot,
klei in de benen, geen lucht,

nergens lucht. Wij sliepen slecht
en elk woord werd een wond.
We slopen rond op onvaste voeten.

Liever weggevaagd, maar redding
is niet aan de orde. Schubert
staat op de standaard. Je hand

pakt de strijkstok. Wit geharst
knarst hij over de snaar. Zwijgend
begin je de zoektocht naar haar.

(Anna Enquist)



alliteratie
Wanneer beginmedeklinkers van woorden die dicht bij elkaar staan, gelijk zijn. 
a

Slide 31 - Tekstslide

Assonantie
  • Een ander woord voor assonantie is klinkerrijm. Dit betekent dus dat bij assonantie klinkers (a, e, o, u, i) op elkaar rijmen. 
  • Bij deze vorm van rijm gaat het dan om de manier waarop de woorden worden uitgesproken, dus niet hoe ze worden geschreven.
Voorbeeld: dromen over rovers
Hier is sprake van assonantie, want de klinker 'o' rijmt hier.
Luister

Slide 32 - Tekstslide

Rijmklanken


Schubert

Wat deden wij toen zij voorgoed
was verdwenen? Gesloten strot,
klei in de benen, geen lucht,

nergens lucht. Wij sliepen slecht
en elk woord werd een wond.
We slopen rond op onvaste voeten.

Liever weggevaagd, maar redding
is niet aan de orde. Schubert
staat op de standaard. Je hand

pakt de strijkstok. Wit geharst
knarst hij over de snaar. Zwijgend
begin je de zoektocht naar haar.

(Anna Enquist)



assonantie
= klinkerrijm. Wanneer beklemtoonde klinkers gelijk zijn in opeenvolgende woorden. 
b

Slide 33 - Tekstslide

Liesje leerde Lotje lopen, langs de lange Lindelaan
Het bewegende kind pakte een lepel.
Het diepe meer was niet bevroren.
Mijn broertje vindt het gaaf om gade te slaan hoe de baby slaapt
alliteratie
assonantie

Slide 34 - Sleepvraag

Volrijm en eindrijm

....

Volrijm is het rijm dat we kennen van de Sinterklaasgedichtjes. Volrijm noemen we ook wel eindrijm.


Halfrijm rijmt eigenlijk niet: bij halfrijm rijmt of de klinker (assonantie) of de medeklinker (aconsonantie)






Slide 35 - Tekstslide

Martinus Nijhoff

Maar' t  leven is te vast en hard

Of we al een rustplaats graven

Nog nimmer kwam de grote nacht

En is een mensch gaan slapen


Slide 36 - Tekstslide

Maar' t leven is te vast en hard

Of we al een rustplaats graven

Nog nimmer kwam de grote nacht

En is een mensch gaan slapen
A
halfrijm
B
volrijm

Slide 37 - Quizvraag

Martinus Nijhoff

Maar' t  leven is te vast en hard

Of we al een rustplaats graven

Nog nimmer kwam de grote nacht

En is een mensch gaan slapen


Slide 38 - Tekstslide

Lees het volgende gedicht en nummer of markeer
1. rijmschema
2. alliteratie
3. assonantie
4. halfrijm
5. volrijm 
6. dubbelrijm

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Tekstslide

Slide 41 - Video

Het klassieke sonnet
Een rijmend gedicht van 14 regels:
2 x 4 regels (kwatrijnen) heten samen een octaaf.
2x 3 regels (terzines) heten samen een sextet.
 In een sonnet zit meestal een wending (chute) . 
Deze wending zit vaak net over de helft of tegen het einde van het sonnet.

Slide 42 - Tekstslide

Modern sonnet
Een modern sonnet lijkt veel op een gewoon sonnet. Het grote verschil is dat de dichtvorm sonnet hoort te rijmen, terwijl een dichter bij het schrijven van een modern sonnet juist rijm doelbewust vermijdt. 

De strofe-indeling van een modern sonnet is meestal gelijk aan het klassieke sonnet (4/4/3/3) of het Engelse sonnet (4/4/4/2).

Opdracht: kijk eens in je poëzieboekje welke gedichten een sonnet zijn.

Slide 43 - Tekstslide

Slide 44 - Tekstslide

Slide 45 - Tekstslide

Slide 46 - Tekstslide

Personificatie
Een levenloos object krijgt menselijke eigenschappen.

Voorbeeld:
Het papier is geduldig.
De stoel zuchtte onder haar gewicht. 

 

Slide 47 - Tekstslide

Metonymia
metonymia = een deel van een geheel wordt genoemd als beeld. 
Voorbeeld:
Nederland won met 3-0 van Duitsland.
Ik lust nog wel een kopje.

Slide 48 - Tekstslide

'Wil dat rode truitje achter in de zaal nu eindelijk haar mond houden?'
A
metafoor
B
metonymia
C
personificatie
D
vergelijking

Slide 49 - Quizvraag

'Haar kamer was een zwijnenstal.'
A
metafoor
B
metonymia
C
personificatie
D
vergelijking

Slide 50 - Quizvraag

metafoor
metonymia
personificatie
vergelijking 
Hitler rukte razendsnel op naar de Duitse grens
Het riviertje kabbelde vriendelijk door het dal.
Je hartslag sust me in slaap.
We zullen haar uit de brand helpen.
Tijd is als lucht: je ziet het niet maar het is er wel.
Zij is tot over haar oren verliefd.
Het hele lokaal viel stil na die opmerking.

Slide 51 - Sleepvraag

Stijlfiguren

Schubert

Wat deden wij toen zij voorgoed
was verdwenen? Gesloten strot,
klei in de benen, geen lucht,

nergens lucht. Wij sliepen slecht
en elk woord werd een wond.
We slopen rond op onvaste voeten.

Liever weggevaagd, maar redding
is niet aan de orde. Schubert
staat op de standaard. Je hand

pakt de strijkstok. Wit geharst
knarst hij over de snaar. Zwijgend
begin je de zoektocht naar haar.

(Anna Enquist)



enjambement
Een zin loopt door over twee versregels.

Slide 52 - Tekstslide