G5 BE1_8&9

Bedrijfseconomie G5
We gaan verder
Les 8&9


1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
BedrijfseconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Bedrijfseconomie G5
We gaan verder
Les 8&9


Slide 1 - Tekstslide

Voorspelbaar gedrag?
De les is begonnen, als ik ben begonnen (programma op bord geschreven). 
Te laat? Haal een groene kaart.

Iedereen heeft materiaal mee, eigen device, dat werkt en opgeladen is. 
Verder heb je pen & papier mee (schrift voor dit vak of klapper met 
ringband papier). Wie schrijft die blijft? (niet in orde: 'boeken vergeten' in Magister.)

Telefoon is opgeborgen, mag in de 'telefoontas'. Zie ik je mobiel wel? 
Zonder mopperen inleveren, einde van de dag ophalen bij 
verzuimcoördinator. (Alles op je device mag, indien passend bij les)


Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
Na vandaag, 
weet je (in bedrijfseconomische zin):

- waarom afschrijvingen belangrijk zijn voor het toepassen van permanentie in je boekhouding

- hoe je de afschrijvingskosten berekend en in de boekhouding toepast.

Spoorboekje
  • Voorspelbaar gedrag
  • Meedoen met LessonUp (login)
  • HW Check, t/m 3.20




  • Verder met H3
  • Leerdoelen scan H3 verder
  • Presentatie DJ Eurostoxx 50 fonds
  • Afschrijvingen

  • Leerdoelen check & HW (al in les veel gedaan? t/m 3.33 deze week)



Slide 3 - Tekstslide

Vorige keer hebben we het gehad over het verschil tussen kosten/uitgaven en opbrengsten/inkomsten.

Daarnaast weten we wat permanentie is en hoe je ervoor zorgt dat je dit toepast in je boekhouding.


Slide 4 - Tekstslide

duurzame activa (vaste activa)
  • Gebouwen
  • Inventaris
  • Machines

Slide 5 - Tekstslide

afschrijven
Boekhoudkundige waardevermindering van duurzame productiemiddelen (DPM) door gebruik of het verstrijken van de tijd.

Slide 6 - Tekstslide

Je schrijft af op aanschafprijs en installatiekosten

Slide 7 - Tekstslide

technische levensduur:


Periode waarin het productiemiddel functioneert.
economische levensduur:


Periode waarin het verstandig is om het productiemiddel te gebruiken
(onderhoudskosten, nieuwe apparatuur)


Slide 8 - Tekstslide

Hoe bereken je de afschrijving per jaar?

A = aanschafwaarde (+ installatiekosten)
R= restwaarde (- sloopkosten)
n = economische levensduur

nAR

Slide 9 - Tekstslide

Rad van fortuin

Verdeling presentaties Dow Jones Eurostoxx 50?
Op donderdag, deze week Mees, volgende week Woula en week erna zijn aan de beurt? Rad van fortuin :-)

Slide 10 - Tekstslide

Boekwaarde
De waarde waarvoor het productiemiddel op de balans staat.
Aanschafwaarde - afschrijving


Slide 11 - Tekstslide

Wat is een afschrijving?
A
waardevermeerdering
B
boekwaarde
C
restwaarde
D
waardevermindering

Slide 12 - Quizvraag

Een groenteboer heeft een koeling van 8500 euro gekocht. Hij schrijft elk jaar 20% af van de boekwaarde. Wat is de afschrijving het 2e jaar?
A
€1.360
B
€ 5.100
C
€ 1.700
D
€ 3.400

Slide 13 - Quizvraag

Op een resultatenrekening staan
A
kosten
B
opbrengsten
C
eigen vermogen
D
winst- of verliessaldo

Slide 14 - Quizvraag

Een debiteur betaalt zijn openstaande factuur. Wat gebeurt er met de post debiteuren ?
A
die neemt toe
B
die wordt gedebiteerd
C
die wordt gecrediteerd
D
niets, er gebeurt iets met de post crediteuren

Slide 15 - Quizvraag

Resultatenbegroting
  • Resultatenbegroting: opbrengsten en kosten


  • Liquiditeitsbegroting: ontvangsten en uitgaven


  • Overeenkomst: permanentie

Slide 16 - Tekstslide

Permanentie
Het toerekenen van kosten en opbrengsten aan een periode: PERMANENTIE

Door permanentie kan een ondernemer altijd (permanent) zijn resultaat (winst of verlies) berekenen en bepalen.

Door permanentie krijg je overlopende posten op de balans (vooruitbetalingen en vooruitontvangsten)

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Video

Permanentie
A
het toerekenen van kosten aan een juiste periode
B
het toerekenen van uitgaven aan de juiste periode
C
altijd inzicht hebben in jouw resultaat
D
altijd inzicht hebben in jouw uitgaven

Slide 19 - Quizvraag

Resultatenbegroting
    • Exploitatiebegroting is een andere naam
    • Balansvorm: kosten links, opbr. rechts
    • Excel/spreadsheet: Boven opbrengsten, onder de kosten
    • Resultatenbegroting betreft een periode (stroomgrootheden)
    • Balans, momentopname voorraadgrooth.
    • Filmpje (3 min). Samenvatting van uitleg
    • Noteer wat onduidelijk is!

    Slide 20 - Tekstslide

    Slide 21 - Video

    Verder werken aan H3 
    In de les werken aan opgaven /m 3.33

    Op de ELO It's Learning:
    Extra uitleg/basiskennis: over Kosten & Opbrengsten versus Uitgaven&Ontvangsten ? Download & lees op de ELO Bedrijfseconomie klas 5 onder bronnen: 'Verschil tussen uitgaven, kosten, ontvangsten en opbrengsten.pdf'
    Verdieping: artikel uit FD (30-8-2019): Begroting voor songfestival te Rotterdam nog financiële gatenkaas. Download & lees op de ELO .PDF en bedenk hier een resultatenbegroting (RR in de toekomst)
    timer
    25:00

    Slide 22 - Tekstslide

    Wat is er met de koers gebeurd?
    Wat hadden we verwacht?
    Wat zal (waarschijnlijk?) gedacht zijn door beleggers?
    NASDAQ is ongelijk aan DJ Eurostoxx 50 .... 

    Slide 23 - Tekstslide

    Slide 24 - Tekstslide

    Slide 25 - Tekstslide

    Verband Balans en Nettowinst
    Vorige les: 
    Brutowinst = omzet - inkoopwaarde van de omzet
    Nu de volgende stap: 
    Nettowinst = brutowinst - alle andere kosten

    Dit wordt verwerkt in het eigen vermogen van de onderneming. 

    Slide 26 - Tekstslide

    Verband Balans en Nettowinst
    Dit wordt verwerkt in het eigen vermogen van de onderneming. 

    Opbrengsten > kosten = winst. Het eigen vermogen stijgt. 

    Opbrengsten < kosten = verlies. Het eigen vermogen daalt. 

    Slide 27 - Tekstslide

    Balans en WenVrekening
    Op de balans zien we een moment opname
    In de Winst en Verliesrekening zien we een periode

    Winst en verlies worden verwerkt in het eigen vermogen.
     
    Als je wil weten hoe het eigen vermogen veranderd is, dan kijk je op de winst-en-verliesrekening.

    Slide 28 - Tekstslide

    Balans en WenVrekening

    Slide 29 - Tekstslide

    Welke balansmutaties vinden er plaats?
    Als:
    De onderneming verkoopt goederen op rekening voor €14.200. De inkoopwaarde is €9.400.
    A
    Debiteuren +€14.200 Voorraad -€9.400 Eigenvermogen+€4.800
    B
    Debiteuren -€14.200 Voorraad -€9.400 Eigenvermogen+€4.800
    C
    Debiteuren +€14.200 Voorraad -€14.200
    D
    Debiteuren +14.200 Voorraad -€9.400 Eigenvermogen-€4.800

    Slide 30 - Quizvraag

    Hoe ziet dit eruit?
    Verschil tussen verkoop en inkoop = brutowinst
    Dit komt terecht in het eigen vermogen.

    Slide 31 - Tekstslide

    Welke balansmutaties vinden er plaats?
    Betaling per bank aan crediteuren €14.000.
    A
    Kas -€14.000 Crediteuren +€14.000
    B
    Kas -€14.000 Crediteuren -€14.000
    C
    Bank -€14.000 Crediteuren -€14.000
    D
    Bank -€14.000 Crediteuren +€14.000

    Slide 32 - Quizvraag

    Hoe ziet dit eruit?
    Betaling dus bank daalt.
    Crediteuren (schuld) daalt, want er wordt afgelost.

    Slide 33 - Tekstslide

    Welke balansmutaties vinden er plaats?
    Per kas gekocht goederen €1.400.
    A
    Voorraad -€1.400 Kas -€1.400
    B
    Voorraad +€1.400 Kas -€1.400
    C
    Voorraad -€1.400 Crediteuren -€1.400
    D
    Voorraad -€1.400 Crediteuren +€1.400

    Slide 34 - Quizvraag

    Hoe ziet dit eruit?
    Betaling via kas, dus kas daalt.
    Er wordt voorraad gekocht, dus voorraad stijgt. 

    Slide 35 - Tekstslide

    Welke balansmutaties vinden er plaats?
    Ontvangen per bank van debiteuren €6.400.
    A
    Debiteuren -€6.400 Kas -€6.400
    B
    Debiteuren +€6.400 Bank +€6.400
    C
    Debiteuren -€6.400 Bank +€6.400
    D
    Debiteuren +€6.400 Kas -€6.400

    Slide 36 - Quizvraag

    Hoe ziet dit eruit?
    Debiteuren betalen, dus debiteuren daalt.
    Ontvangen betaling via bank, dus bank stijgt. 

    Slide 37 - Tekstslide

    Welke balansmutaties vinden er plaats?
    Betaald per kas diverse kosten €2.200.
    A
    Kas -€2.200 Eigen vermogen -€2.200
    B
    Kas -€2.200 Kosten +€2.200
    C
    Kas -€2.200 Vreemd vermogen +€2.200
    D
    Kas +€2.200 Kosten -€2.200

    Slide 38 - Quizvraag

    Hoe ziet dit eruit?
    Kosten betaald per bank, dus kas daalt.
    Opbrengsten en kosten komen in het eigen vermogen terecht. Bij kosten, daalt het eigen vermogen.

    Slide 39 - Tekstslide