G5 BE1_10

Bedrijfseconomie G5
We gaan verder
Les 8&9


1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
BedrijfseconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Bedrijfseconomie G5
We gaan verder
Les 8&9


Slide 1 - Tekstslide

Voorspelbaar gedrag?
De les is begonnen, als ik ben begonnen (programma op bord geschreven). 
Te laat? Haal een groene kaart.

Iedereen heeft materiaal mee, eigen device, dat werkt en opgeladen is. 
Verder heb je pen & papier mee (schrift voor dit vak of klapper met 
ringband papier). Wie schrijft die blijft? (niet in orde: 'boeken vergeten' in Magister.)

Telefoon is opgeborgen, mag in de 'telefoontas'. Zie ik je mobiel wel? 
Zonder mopperen inleveren, einde van de dag ophalen bij 
verzuimcoördinator. (Alles op je device mag, indien passend bij les)


Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
Na vandaag, 
weet je (in bedrijfseconomische zin):

- waarom afschrijvingen belangrijk zijn voor het toepassen van permanentie in je boekhouding

- hoe je de afschrijvingskosten berekend en in de boekhouding toepast.

Spoorboekje
  • Voorspelbaar gedrag
  • Meedoen met LessonUp (login)
  • HW Check, t/m 3.33




  • Verder met H3
  • Leerdoelen scan H3 verder
  • Presentatie DJ Eurostoxx 50 fonds
  • Permanentie

  • Leerdoelen check & HW (al in les veel gedaan? t/m eind H3 inclusief D-Toets in Learnbeat  deze week)



Slide 3 - Tekstslide

Vorige keer hebben we het gehad over het verschil tussen kosten/uitgaven en opbrengsten/inkomsten.

Daarnaast weten we wat permanentie is en hoe je ervoor zorgt dat je dit toepast in je boekhouding.


Slide 4 - Tekstslide

afschrijven
Boekhoudkundige waardevermindering van duurzame productiemiddelen (DPM) door gebruik of het verstrijken van de tijd.

Slide 5 - Tekstslide

Je schrijft af op aanschafprijs en installatiekosten

Slide 6 - Tekstslide

technische levensduur:


Periode waarin het productiemiddel functioneert.
economische levensduur:


Periode waarin het verstandig is om het productiemiddel te gebruiken
(onderhoudskosten, nieuwe apparatuur)


Slide 7 - Tekstslide

Hoe bereken je de afschrijving per jaar?

A = aanschafwaarde (+ installatiekosten)
R= restwaarde (- sloopkosten)
n = economische levensduur

nAR

Slide 8 - Tekstslide

Rad van fortuin

Verdeling presentaties Dow Jones Eurostoxx 50?
Op donderdag, deze week Mees, volgende week Woula en week erna zijn aan de beurt? Rad van fortuin :-)

Slide 9 - Tekstslide

Boekwaarde
De waarde waarvoor het productiemiddel op de balans staat.
Aanschafwaarde - afschrijving


Slide 10 - Tekstslide

Permanentie
A
het toerekenen van kosten aan een juiste periode
B
het toerekenen van uitgaven aan de juiste periode
C
altijd inzicht hebben in jouw resultaat
D
altijd inzicht hebben in jouw uitgaven

Slide 11 - Quizvraag

Verder werken aan H3 
In de les werken aan opgaven t/m eind H3 + D-Toets in LearnBeat

Op de ELO It's Learning:
Extra uitleg/basiskennis: over Kosten & Opbrengsten versus Uitgaven&Ontvangsten ? Download & lees op de ELO Bedrijfseconomie klas 5 onder bronnen: 'Verschil tussen uitgaven, kosten, ontvangsten en opbrengsten.pdf'
Verdieping: artikel uit FD (30-8-2019): Begroting voor songfestival te Rotterdam nog financiële gatenkaas. Download & lees op de ELO .PDF en bedenk hier een resultatenbegroting (RR in de toekomst)
timer
25:00

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Verband Balans en Nettowinst
Vorige les: 
Brutowinst = omzet - inkoopwaarde van de omzet
Nu de volgende stap: 
Nettowinst = brutowinst - alle andere kosten

Dit wordt verwerkt in het eigen vermogen van de onderneming. 

Slide 15 - Tekstslide

Verband Balans en Nettowinst
Dit wordt verwerkt in het eigen vermogen van de onderneming. 

Opbrengsten > kosten = winst. Het eigen vermogen stijgt. 

Opbrengsten < kosten = verlies. Het eigen vermogen daalt. 

Slide 16 - Tekstslide

Balans en WenVrekening
Op de balans zien we een moment opname
In de Winst en Verliesrekening zien we een periode

Winst en verlies worden verwerkt in het eigen vermogen.
 
Als je wil weten hoe het eigen vermogen veranderd is, dan kijk je op de winst-en-verliesrekening.

Slide 17 - Tekstslide

Balans en WenVrekening

Slide 18 - Tekstslide

Welke balansmutaties vinden er plaats?
Als:
De onderneming verkoopt goederen op rekening voor €14.200. De inkoopwaarde is €9.400.
A
Debiteuren +€14.200 Voorraad -€9.400 Eigenvermogen+€4.800
B
Debiteuren -€14.200 Voorraad -€9.400 Eigenvermogen+€4.800
C
Debiteuren +€14.200 Voorraad -€14.200
D
Debiteuren +14.200 Voorraad -€9.400 Eigenvermogen-€4.800

Slide 19 - Quizvraag

Hoe ziet dit eruit?
Verschil tussen verkoop en inkoop = brutowinst
Dit komt terecht in het eigen vermogen.

Slide 20 - Tekstslide

Welke balansmutaties vinden er plaats?
Betaling per bank aan crediteuren €14.000.
A
Kas -€14.000 Crediteuren +€14.000
B
Kas -€14.000 Crediteuren -€14.000
C
Bank -€14.000 Crediteuren -€14.000
D
Bank -€14.000 Crediteuren +€14.000

Slide 21 - Quizvraag

Hoe ziet dit eruit?
Betaling dus bank daalt.
Crediteuren (schuld) daalt, want er wordt afgelost.

Slide 22 - Tekstslide

Welke balansmutaties vinden er plaats?
Per kas gekocht goederen €1.400.
A
Voorraad -€1.400 Kas -€1.400
B
Voorraad +€1.400 Kas -€1.400
C
Voorraad -€1.400 Crediteuren -€1.400
D
Voorraad -€1.400 Crediteuren +€1.400

Slide 23 - Quizvraag

Hoe ziet dit eruit?
Betaling via kas, dus kas daalt.
Er wordt voorraad gekocht, dus voorraad stijgt. 

Slide 24 - Tekstslide

Welke balansmutaties vinden er plaats?
Ontvangen per bank van debiteuren €6.400.
A
Debiteuren -€6.400 Kas -€6.400
B
Debiteuren +€6.400 Bank +€6.400
C
Debiteuren -€6.400 Bank +€6.400
D
Debiteuren +€6.400 Kas -€6.400

Slide 25 - Quizvraag

Hoe ziet dit eruit?
Debiteuren betalen, dus debiteuren daalt.
Ontvangen betaling via bank, dus bank stijgt. 

Slide 26 - Tekstslide

Welke balansmutaties vinden er plaats?
Betaald per kas diverse kosten €2.200.
A
Kas -€2.200 Eigen vermogen -€2.200
B
Kas -€2.200 Kosten +€2.200
C
Kas -€2.200 Vreemd vermogen +€2.200
D
Kas +€2.200 Kosten -€2.200

Slide 27 - Quizvraag

Hoe ziet dit eruit?
Kosten betaald per bank, dus kas daalt.
Opbrengsten en kosten komen in het eigen vermogen terecht. Bij kosten, daalt het eigen vermogen.

Slide 28 - Tekstslide