Les 3.8 Spelling

Inhoud van deze les
• Welkom
• Taalvoutje
• Doel: Aan het eind van de les weet ik de kenmerken van een voltooid                               deelwoord (VD)
   

1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NeMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 18 slides, met tekstslides en 5 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Inhoud van deze les
• Welkom
• Taalvoutje
• Doel: Aan het eind van de les weet ik de kenmerken van een voltooid                               deelwoord (VD)
   

Slide 1 - Tekstslide

Taalvoutje






Laat het de Friezen maar niet horen.

Slide 2 - Tekstslide

Actie:
• Herhaling instructie ontleden van (lange) zinnen en het meewerkend                 voorwerp(MV)
• Bespreken les 3.7 opdracht 6 en 9 (TL)
                           les 3.7 opdracht 8 en 10 (K)
• Instructie voltooid deelwoord (VD)
• ZS  TJZ les 3.7
           Les 3.8 opdracht 1 - 3
• Afsluiting


Slide 3 - Tekstslide

Vaste volgorde bij ontleden
Als je zinsdelen gaat benoemen, doe je dat in deze volgorde:
  1. Onderstreep de persoonsvorm.
  2. Zet zinsdeelstrepen tussen de zinsdelen.
  3. Benoem het werkwoordelijk gezegde (WG).
  4. Benoem het onderwerp (O).
  5. Benoem het lijdend voorwerp (LV).
  6. Benoem het meewerkend voorwerp (MV) (TL)

Slide 4 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde (WG)
WG - de persoonsvorm (PV) en andere werkwoorden (doe-woorden)

De meiden zien leuke schoenen.
                         wg

Volgende week gaan we shoppen.
                                    wg                 wg
                        

Slide 5 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde (vervolg)
Splitsbare werkwoorden: werkwoorden die in 2 delen uiteenvallen.

Voorbeeld: opbellen, afwachten of opeten
                         Zij belde haar vriend op
                                  wg                            wg

Slide 6 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde (vervolg)

WG: persoonsvorm en alle andere werkwoorden in de zin.


In sommige zinnen wordt aan het of te gebruikt. Dan horen aan het en te ook bij het werkwoordelijk gezegde.

Voorbeeld: Julia is haar huiswerk aan het maken.

                                      wg                                          wg

Voorbeeld: Julia probeert niet zo hard te praten

                                        wg                                        wg


Slide 7 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde (vervolg)
Een wederkerend werkwoord is een werkwoord waar in de infinitief (hele werkwoord) zich voor staat: zich vergissen, zich gedragen, zich schamen.....

Het woordje zich past zich aan het onderwerp aan:
ik schaam me; wij schamen ons; jullie schamen je

Als je een zin ontleedt, hoort het woordje zich bij het WG:
              wg        wg
Ze schaamt zich niet voor de rommel.

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Onderwerp

Het onderwerp zegt wie of wat de handeling uitvoert.


Onderwerp en persoonsvorm horen bij elkaar.

- ze staan allebei in het enkelvoud of in het meervoud

- ze staan meestal naast elkaar


Het onderwerp kun je op twee manieren vinden:

- Je stelt de vraag wie/wat + wg?

- Je doet de onderwerpsproef: verander de pv van enkelvoud naar meervoud  

   of andersom

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Lijdend voorwerp (LV)
Vraag: Wat/wie + pv (gezegde) + onderwerp?

Het LV komt voor in zinnen met werkwoorden waar je iets of iemand voor kunt zetten.

Een LV begint nooit met een voorzetsel.

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Lange zinsdelen (kader)
Zinsdelen zoals het onderwerp en het lijdend voorwerp, kunnen korte stukjes zijn, maar soms zijn de zinsdelen behoorlijk lang. Dan bestaan ze uit veel woorden. 
Doe de zinsdeelproef: de volgorde van de zin veranderen en kijken wat je voor de persoonsvorm kunt plaatsen en plaats dan zinsdeelstrepen. Dan weet je uit hoeveel woorden een zinsdeel bestaat. Zie instructie op blz. 199 van je boek. 

Slide 14 - Tekstslide

0

Slide 15 - Video

Slide 16 - Video

timer
15:00

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide