Unit 5 en 6 Speak out

Speakout
UNIT 5 & 6
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
engelsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Speakout
UNIT 5 & 6

Slide 1 - Tekstslide

Comparatives/Superlatives

Slide 2 - Tekstslide

Trappen van vergelijking

Slide 3 - Tekstslide

Wat zijn trappen van vergelijking?

Slide 4 - Woordweb

Vergrotende + overtreffende trap
klein - kleiner - kleinst(e)
small - smaller - smallest

groot - groter - grootst(e)
big - bigger - biggest

aardig - aardiger - aardigst(e)
nice - nicer - nicest

Comparative +

Superlative

Slide 5 - Tekstslide

Let op woorden die eindigen op een Y!

(medeklinker + y dan 'i' ipv 'y'

Slide 6 - Tekstslide

Let op!
goed - beter - best
good - better - best

slecht - slechter - slechtst(e)
bad - worse - worst

ver - verder - verst(e)
far - further - furthest




Slide 7 - Tekstslide

Vergrotende trap:
+ER

Vaak wordt het woord gevolgd door THAN

Frank is taller than Rob.

The boys are faster than us.


Overtreffende trap:
+EST

Vaak komt er voor het woord THE te staan

Rob is the tallest boy I know.

That is the fastest car ever.

Slide 8 - Tekstslide

Maar bij langere woorden...

Slide 9 - Tekstslide

Woorden van 2 of meer lettergrepen
krijgen GEEN -er of -est,
maar MORE of MOST ervoor!

I am smaller than Frank, but he is more intelligent than I am.

Jason is the sweetest baby I know, Jasmin is 
the most beautiful baby though.


Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Slide 13 - Tekstslide

My sister has a ___ room than I have.
A
big
B
bigger
C
biggest
D
more bigger

Slide 14 - Quizvraag

I drive ___ than my husband.
A
safe
B
safer
C
safest
D
most safe

Slide 15 - Quizvraag

That group is _____ than the other group.
A
more serious
B
most serious
C
seriouser
D
seriousest

Slide 16 - Quizvraag

The teacher likes to have the ___ talks.
A
dull
B
duller
C
dullest

Slide 17 - Quizvraag

It is _____ than ever to find good football players.
A
more difficult
B
difficulter
C
most difficult
D
difficultest

Slide 18 - Quizvraag

Michael Jackson was the
___ singer ever .
A
great
B
greater
C
greatest
D
most great

Slide 19 - Quizvraag

The weather today is even ___
than yesterday.
A
badder
B
baddest
C
worse
D
worst

Slide 20 - Quizvraag

My dad is the ___ dad ever!
A
good
B
goodest
C
better
D
best

Slide 21 - Quizvraag

Extra oefenen met 
trappen van vergelijking?



Slide 22 - Tekstslide

Question tags

Slide 23 - Tekstslide

Korte vragen
In het Nederlands heb je vaak ook korte vragen. In het Nederlands worden die aangegeven met de woorden 'toch' of 'nietwaar'.

Deze kaart is van jou, toch?
Je drinkt 2 liter water per dag, nietwaar?

Slide 24 - Tekstslide

Tag questions
In het Engels noem je een korte vraag een 'tag question'.
Dit werkt als een soort batterij.
Aan de ene kant heb je + en aan de andere kant heb je -.

You are working at Philips, aren't you?
You will help me, won't you?

Slide 25 - Tekstslide

Tag questions
Het werkt als een soort batterij. Als in deel 1 'not'/ ‘n't’ (-) staat, staat dat in deel 2 niet (+) en andersom. 
You are working at Philips, aren't you?

Hoe is dat in de volgende zinnen?
James will do his homework, ...........?'
You are at home, ...........?

Slide 26 - Tekstslide

Tag questions
Als er maar 1 werkwoord in de zin staat en dit is niet am/is/are/have/has/can/must/will: gebruik do/don’t/does/doesn’t in je tag question.

I work at school, don't I?
He plays the guitar, doesn't he?

Slide 27 - Tekstslide

Tag questions
Bij 2 werkwoorden in de zin, gebruik je het eerste werkwoord:

She can play the guitar, can’t she?
I will do my homework, won't I?
You are working on the assignment, aren't you?

Slide 28 - Tekstslide

He works at Philips, .......?
A
do he
B
does he
C
don't he
D
doesn't he

Slide 29 - Quizvraag

Jamy and Darcy are making their homework, ......?
A
are they
B
aren't they
C
do they
D
don't they

Slide 30 - Quizvraag

I don't do my homework, .......?
A
do I
B
don't I
C
make I
D
maken't I

Slide 31 - Quizvraag

He entered the door, ......?
A
do he
B
does he
C
didn't he
D
he didn't

Slide 32 - Quizvraag

Miss Swart is drinking coffee, ..........?

Slide 33 - Open vraag

Jens ......... paying attention, isn't he?

Slide 34 - Open vraag

ADJECTIVES
- ING
-ED

Slide 35 - Tekstslide

What does an adjective describe?
A
Noun (zelfstandig naamwoord)
B
Verb (werkwoord)
C
Article (lidwoord)

Slide 36 - Quizvraag

Which is the adverb?
The angry man shouted.
A
the
B
angry
C
man
D
shouted

Slide 37 - Quizvraag

Which is the adverb?
The boring lesson was not much fun.
A
lesson
B
boring
C
not
D
fun

Slide 38 - Quizvraag

Which is the adverb?
The film was exciting.
A
the
B
film
C
was
D
exciting

Slide 39 - Quizvraag

Which is the adverb?
The girl was excited.
A
The
B
girl
C
was
D
excited

Slide 40 - Quizvraag

'-ed' adjectives
Adjectives die eindigen op -ed worden gebruikt om te omschrijven wat/hoe mensen voelen.

I felt scared yesterday.
We were so embarrassed.

Slide 41 - Tekstslide

'-ing' adjectives
Adjectives die eindigen op -ing worden gebruikt om dingen en situaties te omschrijven.

This is a very interesting book.
That was a shocking accident.

Slide 42 - Tekstslide

The film was very_______.
A
scared
B
scaring

Slide 43 - Quizvraag

The teenagers were not _________ in the lesson.
A
interested
B
interesting

Slide 44 - Quizvraag

Teenagers are not _______.
A
interested
B
interesting

Slide 45 - Quizvraag

I am very _____ with this situation.
A
bored
B
boring

Slide 46 - Quizvraag

School is ______.
A
bored
B
boring

Slide 47 - Quizvraag

Snap je nu het verschil tussen een -ed of -ing adverb?

Slide 48 - Open vraag