rechtsstaat herhalen stof

rechtsstaat 
herhalen
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijleerMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

rechtsstaat 
herhalen

Slide 1 - Tekstslide

"Het OM moet de straffen die het oplegt zonder rechter kritischer beoordelen". Waar is hier sprake van?
A
Vervolging
B
Seponeren
C
Strafbeschikking

Slide 2 - Quizvraag

Een land kan lid worden van de EU als het een rechtsstaat is.
Maar wat is een rechtsstaat?
A
Eén iemand heeft de macht in een land.
B
De burgers hebben grondrechten die in een grondwet staan.
C
De overheid en politie hoeft zich niet aan de regels te houden.
D
Een staat waar iedereen zich moet hou den aan de wetten en regels van het land

Slide 3 - Quizvraag

Is criminaliteit een maatschappelijk probleem?
A
Ja, veel mensen hebben er iets mee te maken en er zijn veel meningen over. daarnaast bemoeit de politiek zich ermee.
B
Nee, Alleen voor daders, slachtoffers en de politie.
C
Ja, omdat het in elke samenleving voorkomt.
D
Nee, Er zijn veel belangrijkere problemen zoals armoede en milieuvervuiling.

Slide 4 - Quizvraag


Wat is een rechtsstaat?
A
Een staat waarin de overheid de absolute macht heeft
B
Een staat waarin de burgers zich aan wetten moeten houden
C
Een staat waarin de burgers en de overheid zich aan de wetten moeten houden
D
Een staat waarin de koning de absolute macht heeft

Slide 5 - Quizvraag

Welke taken heeft de officier van justitie
A
Opsporing en vervolging
B
Beslissen of iemand schuldig is

Slide 6 - Quizvraag

Het legaliteitsbeginsel houdt dat de overheid met terugwerkende kracht straffen kan opleggen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 7 - Quizvraag

Welke reden om te straffen past het best bij de rationele-keuzetheorie
A
Voorkomen van eigenrichting
B
Afschrikking
C
Resocialisatie
D
Beveiliging van de samenleving

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de rol van de Officier v justitie'?
A
Leiding geven politie
B
Strafbare feiten opsporen
C
Mensen arresteren
D
Mensen aanhouden

Slide 9 - Quizvraag

Rechters in Nederland zijn onafhankelijk. Dat betekent...
A
Dat zij zelf mogen bepalen welke straffen zij opleggen
B
Dat zij zelf onschendbaar zijn voor de wet
C
Dat zij geen verantwoording hoeven af te leggen aan de regering of het parlement
D
Dat zij nooit ontslagen of geschorst kunnen worden: zij worden benoemd voor het leven

Slide 10 - Quizvraag


Volgens de Wet opsporing terroristische misdrijven is nu ook het voorbereiden van terroristische misdrijven strafbaar.
Met welk grondbeginsel van de rechtsstaat kan deze aanpassing in strijd zijn?
A
De ne bis in idem-regel.
B
De onafhankelijkheid van de rechtspraak.
C
De trias politica.
D
De fundamentele rechten van burgers die zijn vastgelegd in de grondwet.

Slide 11 - Quizvraag

De officier van justitie kun je zien als de
A
advocaat van de samenleving en de staat
B
advocaat van de verdachte
C
de rechter
D
opsporingsambtenaar

Slide 12 - Quizvraag

Een winkeldief die voor de eerste keer voor diefstal is gearresteerd, krijgt van de rechter vier weken voorwaardelijke celstraf.
Welke doelen van straffen spelen hierbij een belangrijke rol?
A
Vergelding en afschrikking.
B
Beveiliging van de samenleving en vergelding.
C
Wraak en vergelding.
D
Beveiliging van de samenleving en afschrikking.

Slide 13 - Quizvraag

Spanning, geringe pakkans en groepsgedrag zijn oorzaken van een bepaalde vorm van criminaliteit. Welke vorm van criminaliteit is dat?
A
internationale vrouwenhandel
B
ontvoeringen
C
veelvoorkomende criminaliteit
D
zware georganiseerde misdaad

Slide 14 - Quizvraag

24. Door normvervaging is er minder criminaliteit
A
Juist
B
Onjuist

Slide 15 - Quizvraag

Een vrouw steekt haar partner met een mes tijdens een psychose. Welke theorie over criminaliteit past hierbij?
A
Anomietheorie
B
Bindingstheorie
C
Rationele-keuzetheorie
D
Sociobiologische theorie

Slide 16 - Quizvraag

Welke opties heeft de officier van justitie na het opsporingsonderzoek?
A
seponeren, schikken en vervolgen.
B
straf eisen, vervolgen en verdachte los laten.
C
Opsporen, berechten en vervolgen.
D
Oppakken en ter dood veroordelen.

Slide 17 - Quizvraag

Criminaliteit of niet?
Fietsen zonder licht
A
crimineel
B
niet crimineel

Slide 18 - Quizvraag

Criminaliteit of niet?
Een blikje cola stelen
A
crimineel
B
niet crimineel

Slide 19 - Quizvraag

Criminaliteit of niet?
Met drank op achter het stuur
A
crimineel
B
niet crimineel

Slide 20 - Quizvraag

Als iemand zijn levensdoelen
niet haalt via de gebruikelijke
route maar via criminaliteit..
timer
1:30
A
sociobiologie
B
psychoanalyse
C
anomietheorie
D
bindingstheorie

Slide 21 - Quizvraag

Wat is criminaliteit?
A
Asociaal gedrag.
B
Alle overtredingen die in de wet staan.
C
Alle misdrijven die in de wet staan.
D
Strafbare feiten die minder erg zijn.

Slide 22 - Quizvraag

Wat is geen voorbeeld van zware criminaliteit?
A
Moord
B
Gewapende overval
C
Inbraak
D
Fietsendiefstal

Slide 23 - Quizvraag

Wat is de juiste volgorde van het strafproces?
A
vervolging, opsporing, aanhouding
B
opsporing, aanhouding, vervolging
C
opsporing, vervolging, aanhouding

Slide 24 - Quizvraag

Als er zware straffen worden gegeven om iedereen te laten zien dat
misdaad keihard wordt aangepakt, dan is het doel:

A
Afschrikking
B
Supersnelrecht
C
Preventie
D
Wraak

Slide 25 - Quizvraag

Vraag 3: Wat is het doel van T.B.S?
A
veilige terugkeer in de samenleving
B
Gevangenisstraf verlengen
C
Straffen
D
plaatsgebrek oplossen in de gevangenis

Slide 26 - Quizvraag

Waaronder valt deze rechtszaak tegen deze meneer?
A
Civiel recht
B
Burgerlijk recht
C
Strafrecht
D
Bestuursrecht

Slide 27 - Quizvraag

Welk kenmerk van de rechtsstaat?
In een rechtsstaat is de staat aan het recht gebonden. Niet alleen de burgers, maar ook de overheid moet zich aan de afgesproken regels houden. De burger heeft het recht te weten wat de overheid doet
A
Grondwet met grondrechten
B
Legaliteitsbeginsel
C
Trias Politica
D
Onafhankelijke rechterlijke macht

Slide 28 - Quizvraag

Een rechtsstaat is
A
Een land met een eerlijke en onafhankelijke rechtspraak.
B
Een land waar de koning alle macht heeft.
C
Een andere woord voor een monarchie.
D
Alle antwoorden zijn ONJUIST.

Slide 29 - Quizvraag

Burgerlijk recht gaat over
A
conflicten tussen bv werknemer en werkgever
B
inbraak
C
Wildplassen
D
conflicten tussen overheid en burger

Slide 30 - Quizvraag

2. I. Het burgerlijk recht verstaat onder ‘burgers’ niet alleen mensen van vlees en bloed, maar ook een vereninging of bedrijf.
II. Rechtspersonen zijn alleen mensen van vlees en bloed.
A
I is juist, II is onjuist.
B
I is onjuist, II is juist.
C
I en II zijn beide juist.
D
I en II zijn beide onjuist.

Slide 31 - Quizvraag

In welke zaak is er sprake van burgerlijk recht?
A
De provincie die opdracht geeft een nieuwe snelweg aan te leggen.
B
Een asielzoeker die zich in Nederland wil vestigen.
C
Het Ministerie van Justitie dat uit ontevredenheid weigert de nota van een leverancier van bedrijfskleding te betalen.
D
De afwijzing van een huursubsidieaanvraag.

Slide 32 - Quizvraag

Wat is er zo mis gegaan bij de toeslagenaffaire?
A
Gezinnen werd onterecht aangemerkt als fraudeur
B
Er werd gediscrimineerd
C
Gezinnen kwamen niet in aanmerking voor een betalingsregeling
D
Belastingambtenaren oordeelden veel te streng

Slide 33 - Quizvraag