Zakelijke e-mail

Zakelijke e-mail
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Zakelijke e-mail

Slide 1 - Tekstslide

VOORBEELD

  • Vul een onderwerpsregel in  

  • Aanhef
  • Inleiding - waarom schrijf je deze mail?
  • Alinea 1
  • Alinea 2
  • Afsluitende zin
  • Slot
  • Je volledige naam

Slide 2 - Tekstslide

Aanhef
  • Je schrijft een hoofdletter waar de naam begint
  • Dit kan de voornaam zijn, maar ook de achternaam
  • Let goed op bij de tussenvoegsels (de, van, van der, etc.)
  • In de aanhef gebruik je alleen de achternaam 



Slide 3 - Tekstslide

Schrijfwijze van namen in de aanhef


Geachte mevrouw Sluis,
Geachte mevrouw Sluis - van Wiel,
Geachte mevrouw De Waag - Dekkers,
Geachte mevrouw Van Geest - van der Togt,
Geachte meneer Wagemakers,
Geachte meneer Van 't Lam,

Slide 4 - Tekstslide

Met welk woord begint de aanhef van een zakelijke e-mail?
A
Beste
B
Geachte
C
Hallo
D
Beste of Geachte

Slide 5 - Quizvraag

Je schrijft de zakelijke e-mail aan Lars Wouters. Welke aanhef gebruik je?
A
Beste meneer Wouters,
B
Geachte Lars Wouters,
C
Geachte heer,
D
Geachte heer Wouters,

Slide 6 - Quizvraag

Je schrijft de zakelijke e-mail aan de klantenservice van de Hema. Welke aanhef gebruik je?
A
Geachte klantenservice,
B
Geachte Hema,
C
Geachte heer, mevrouw,
D
Geachte medewerker,

Slide 7 - Quizvraag

Inleiding
  • In de inleiding vertel je altijd waarom je de e-mail schrijft.
  • Als in de opdracht staat dat je jezelf moet voorstellen, dan doe je dat ook in de inleiding.

Slide 8 - Tekstslide

Middenstuk/ kern
  • Je zakelijke e-mail heeft minimaal 2 alinea's
  • In deze alinea's beschrijf je de verplichte punten uit de opdracht 
  • Beschrijf de situatie om je punten te onderbouwen
  • Beschrijf deze punten wel zo kort mogelijk
  • Gebruik makkelijke woorden. Zo voorkom je spelfouten

Er horen geen tussenkopjes in een e-mail.

Slide 9 - Tekstslide

Afsluitende zin
In de afsluitende zin sluit je de e-mail netjes af.  Dit doe je na de laatste alinea. 
  • Ik hoop spoedig van u te horen.
  • Graag ontvang ik uw reactie.
  • Ik hoop u zo voldoende te hebben geïnformeerd. Mocht u toch nog vragen hebben, dan kunt u contact met mij opnemen.

Slide 10 - Tekstslide

Slot en je naam
Gebruik een van de twee:
  • Met vriendelijke groet,
  • Hoogachtend,
 
Sluit af met je voornaam en achternaam.

Slide 11 - Tekstslide

Samenvatting zakelijke e-mail
  • Aan:
  • CC:
  • Onderwerp:
  • Aanhef                  (Geachte heer, mevrouw,)
  • Inleiding               (Waarom schrijf je deze e-mail)
  • Kern                        (Vertel waar je e-mail over gaat)
  • Slot                          (Vertel wat je graag zou willen) 
  • Slotformule         (Met vriendelijke groet, )
  • Jouw naam    

Slide 12 - Tekstslide

Voorbeeld....
V
O
O
R
B
E
E
L
D

Slide 13 - Tekstslide

Spelling
Interpunctie

Slide 14 - Tekstslide

INTERPUNCTIE

  • Theorie: Interpunctie - Directe en indirecte rede
  • Oefening: Interpunctie - Directe en indirecte rede
  • Theorie: Interpunctie - Komma
  • Oefening: Interpunctie - Komma
  • Zelfstandig aan de slag

Slide 15 - Tekstslide

DRIE VRAGEN
Theorie: Directe rede

Slide 16 - Tekstslide

Directe en indirecte rede
1. Directe rede: je schrijft woord voor woord op wat iemand zegt. Dit noem je ook wel een citaat. Je gebruikt aanhalingstekens.
Jasmijn zei: 'Ik ga vanmiddag mijn wiskunde leren.'

2. Indirecte rede: je omschrijft wat iemand zegt en werkt niet met aanhalingstekens.
Jasmijn zei dat ze vanmiddag haar wiskunde gaat leren. 

Slide 17 - Tekstslide

Regels bij directe rede
Er zijn 3 verschillende vormen/volgordes mogelijk:

1.  Je zegt eerst wie spreekt.
2. Je citeert eerst en dan zeg je wie spreekt.
3. Je onderbreekt het citaat.

Per onderdeel volgt er hierna uitleg en voorbeelden.

Slide 18 - Tekstslide

1. Als je eerst zegt wie spreekt
Mick zei: 'Ik lust wel een tosti.'
Mick vroeg: 'Mag ik een tosti?'
Mick riep: 'Geef mij nu een tosti!'

Let op: dubbele punt, hoofdletter, aanhalingstekens en punt/komma/vraagteken/uitroepteken binnen de aanhalingstekens.

Slide 19 - Tekstslide

2. Als je eerst citeert en dan zegt wie er spreekt
'Jij gaat vandaag aan het werk', zei mijn moeder.
'Moet jij vandaag aan het werk?', vroeg mijn moeder.
'Ga aan het werk!', riep mijn moeder.

Let op: Hoofdletter, aanhalingstekens en punt/komma/vraagteken/uitroepteken binnen de aanhalingstekens en de komma na het citaat buiten de aanhalingstekens.

Slide 20 - Tekstslide

3. Als je het citaat onderbreekt
Dat kan op twee manieren:

De zin loopt door:
'Weet je', zei Max, 'je bent mijn beste vriend.'

Het citaat bestaat uit verschillende zinnen:
'Weet je wat er is gebeurd?', vroeg Max. 'Mijn fiets is gestolen.'

Slide 21 - Tekstslide

DRIE VRAGEN
3 vragen over de directe en indirecte rede

Slide 22 - Tekstslide

De boze stiefmoeder vroeg aan de spiegel wie de mooiste van het land is.
A
Directe rede
B
Indirecte rede

Slide 23 - Quizvraag

De spiegel antwoordde: 'U bent de mooiste van het land.'
A
Directe rede
B
Indirecte rede

Slide 24 - Quizvraag

Zet de juiste interpunctie in de zin.
breng sneeuwwitje naar het bos en dood haar riep de boze koningin

Slide 25 - Open vraag

DRIE VRAGEN
Theorie: Komma

Slide 26 - Tekstslide

Komma: wanneer?
1. Zet een komma tussen twee werkwoorden die niet bij hetzelfde gezegde horen.

-Jan heeft gezorgd voor een taartje. (geen komma)
-Nadat Jan een taartje had gegeten, moest hij naar huis. (wel komma)

Slide 27 - Tekstslide

Komma: wanneer?
2. Tussen een opsomming van bijvoeglijke naamwoorden.
Dit is een fijne, mooie fiets.

3. Tussen delen van een andere opsomming die je van plek kunt wisselen.
Als we op vakantie gaan, stoppen we handdoeken, zwemspullen en slippers in onze tassen. 

Slide 28 - Tekstslide

Komma: wanneer?
4. Zet een komma voor de signaalwoorden maar, want, omdat, doordat, tenzij, terwijl, mits, zodat, zodra.
Ik ga pizza eten, want ik ben alleen thuis vanavond.

5. Voor of na een naam of uitroep aan het begin of aan het einde van een zin. 
'Sophie, kom eens helpen.'
'Ga nu eens opzij, joh!'

Slide 29 - Tekstslide

DRIE VRAGEN
4 vragen

Slide 30 - Tekstslide

Goed of fout?
Ik wil deze ongare, smakeloze cake niet eten.
A
Goed
B
Fout

Slide 31 - Quizvraag

Goed of fout?
Als je wint, heb je vrienden.
A
Goed
B
Fout

Slide 32 - Quizvraag

Goed of fout?
Joh, dat geeft toch niets.
A
Goed
B
Fout

Slide 33 - Quizvraag

Goed of fout?
Ik heb altijd water koekjes, een pen en een leesboek bij me.
A
Goed
B
Fout

Slide 34 - Quizvraag

DEEL 2

Slide 35 - Tekstslide

Schrijfopdracht zakelijke mail
Stuur een mail aan de directeur van de organisatie waar je stage loopt, met twee verbeterpunten voor de organisatie. 

-Welk onderwerp?
-Aan wie?
-Welke dingen moeten in de mail staan?
-Denk aan aanhef, inleiding, kern, slot en afsluiting


Slide 36 - Tekstslide

Klaar?
Wissel je tekst met je buurman of buurvrouw en controleer elkaars werk.

Ik loop langs voor feedback.


Slide 37 - Tekstslide


Volgende week:

De volgende les gaan we verder toewerken naar het examen Schrijven.

Slide 38 - Tekstslide