werkwoord spelling

Welkom 
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 2

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Welkom 

Slide 1 - Tekstslide

Trede 12 en 13 uitleg
Trede 12: afsluiting in week 40 (LA vervalt)
Trede 13: afsluiting in week 49 > speeddate

Slide 2 - Tekstslide

LESOVERZICHT
  • Lesdoel: werkwoord spelling (tr. 12)
  • Trede 12 volgende week af!!
  • Instructie en check
  • Verwerking/ workshop
  • Afsluiting
  • Volgende les:  trede 11

Slide 3 - Tekstslide

DOEL



- je weet hoe je de persoonsvorm vindt

- je kent de stam van een werkwoord

- je kunt de persoonsvorm in de tt goed spellen

spelling van de persoonsvorm in 
de tegenwoordige tijd (tt)

Slide 4 - Tekstslide

Wat  hebben we nodig?
Pen
Schrift: als je aantekeningen maakt
Tablet

Slide 5 - Tekstslide

Er zijn 3 verschillende werkwoordsvormen :

      het hele werkwoord: raken

      de persoonsvorm: Ik raak de bal.
        
       het voltooid deelwoord: geraakt

1
2
3

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Slide 9 - Tekstslide

                            
                            Persoonsvorm vinden – manier 1 
                            Als je de zin vragend maakt, komt de                              persoonsvorm (pv) voorop te staan. 


                  Maaike gaat naar de Action. 
                  Gaat Maaike naar de Action? 
                       
                  Gaat = pv
1

Slide 10 - Tekstslide

                            
                            Persoonsvorm vinden – manier 2 
                            Als je de zin in een andere tijd zet,                                    verandert de persoonsvorm (pv) mee.

 
                 Maaike kijkt naar het journaal. 
                 Maaike keek naar het journaal. 

                                    Keek = pv
2

Slide 11 - Tekstslide

                       Persoonsvorm vinden – manier 3 
                       Je kunt ook het getal van de zin                                         veranderen. Je verandert de zin dan                                 van enkelvoud naar meervoud, of                                       andersom. De persoonsvorm (pv)                                       verandert mee. 

        Maaike drinkt een kopje thee. 
        Maaike en Tim drinken een kopje thee. 
                           drinkt = pv
3

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Wij hebben gisteren hardgelopen.
Persoonsvorm?
A
wij
B
Hebben
C
Hebben hardgelopen
D
gisteren

Slide 14 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm in deze zin?
Wij halen morgen een hond uit het asiel.
A
hond
B
morgen
C
wij
D
halen

Slide 15 - Quizvraag

wat is de persoonsvorm:
Jacob wil heel graag gamen.
A
Jacob
B
gamen
C
wil
D
graag

Slide 16 - Quizvraag

Vorig jaar brandden tijdens de Sinterklaasviering honderden lampjes.
____________
A
Persoonsvorm
B
Hele werkwoord
C
voltooid deelwoord

Slide 17 - Quizvraag

Omdat jullie gisteren na het eten in het restaurant ziek werden, hebben jullie nu recht op een schadevergoeding, vinden jullie ook niet?
_______
A
Persoonsvorm
B
Hele werkwoord
C
voltooid deelwoord

Slide 18 - Quizvraag

De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
A
waar
B
niet waar

Slide 19 - Quizvraag


De pv ziet er in de tegenwoordige tijd zo uit: 

enkelvoud stam                   ik loop, loop ik? loop jij?
enkelvoud stam + t             jij/u loopt, hij/zij/het loopt

meervoud
hele werkwoord                  wij lopen, jullie lopen, zij lopen

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

Let goed op of je ev of mv moet schrijven. 
Kijk hiervoor naar het onderwerp: is het onderwerp mv dan is de persoonsvorm ook mv.

Twee kippen zitten troosteloos in een hoekje. (Twee kippen = meervoud)

Waarom worden veel dieren zo slecht behandeld? (veel dieren = meervoud)    

Slide 22 - Tekstslide

Wanneer schrijf je de ik-vorm?

Als 'ik' het onderwerp is: Morgen bel ik je.

Als 'je' (jij) het onderwerp is en achter de persoonsvorm staat: Bel je me nog?

Als het een bevelende zin is, zonder onderwerp: Bel me morgen!

Slide 23 - Tekstslide

Hoe schrijf je de ik-vorm?
Soms is de ik-vorm hetzelfde als de stam van het werkwoord.

De stam is het hele werkwoord zonder -en aan het eind.
Maar vaak moet je de stam aanpassen om de ik-vorm goed te spellen.

schrijven - ik schrijv            schrijf

Slide 24 - Tekstslide

Wanneer schrijf je de ik-vorm + t?
Je schrijft in het ev altijd de ik-vorm + t, behalve in de volgende gevallen:

als 'ik' het onderwerp is;
als 'je' (jij) het onderwerp is en achter de pv staat;
als het een bevelende zin is, zonder onderwerp.

Een bellende fietser vormt een gevaar op de weg.
Hij loopt enorme risico's. Door oordopjes hoort hij niets.

Slide 25 - Tekstslide

tt:
Hans (kleden) ...... zich aan.
A
kleedt
B
kleed
C
kleet

Slide 26 - Quizvraag

tt:
Hij (beantwoorden) ..... de vraag.
A
beantwoort
B
beantwoordt
C
beantwoord

Slide 27 - Quizvraag

tt
De inbreker (bekennen) zijn misdaad.
A
bekend
B
bekendt
C
bekent

Slide 28 - Quizvraag

tt
De Turkse minister (rijden) weg uit Rotterdam.
A
rijd
B
rijdt
C
rijt

Slide 29 - Quizvraag

Spelling, verleden tijd zwakke werkwoorden

Slide 30 - Tekstslide

Nu jij!
Is het een zwak of sterk werkwoord?
Wat is de hij vorm tt?
Wat is de hij vorm vt?

Slide 31 - Tekstslide

DOEL



- je weet hoe je de persoonsvorm vindt

- je kent de stam van een werkwoord

- je kunt de persoonsvorm in de tt goed spellen

spelling van de persoonsvorm in 
de tegenwoordige tijd (tt)

Slide 32 - Tekstslide

Trede 12 en 13 uitleg
Trede 12: afsluiting in week 40 (LA vervalt)
Trede 13: afsluiting in week 49 > speeddate

Slide 33 - Tekstslide