Engelse werkwoorden

Huiswerk nakijken
Maak oefening 1, 2 en 4 vanaf blz. 59.
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Huiswerk nakijken
Maak oefening 1, 2 en 4 vanaf blz. 59.

Slide 1 - Tekstslide

Engelse werkwoorden

Wij leren Engelse werkwoorden op de juiste manier vervoegen.


Filmpje

Theorie

Quiz

Aan de slag

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

1. Welke werkwoordspellingsregels gebruik je bij Engelse werkwoorden?
A
De 'normale' Nederlandse
B
De Engelse

Slide 4 - Quizvraag

(Engelse werkwoorden)
2. Wij hebben (basketballen)
A
gebasketballd
B
gebasketbald

Slide 5 - Quizvraag

(Engelse werkwoorden)
3. Hij (racen-vt)
A
racte
B
racette
C
racde
D
racete

Slide 6 - Quizvraag

Engelse werkwoorden

4. Jij (stressen-tt)
A
stresst
B
strest
C
stresd
D
stressd

Slide 7 - Quizvraag

(Engelse werkwoorden)
5. Hij (lunchen-vt)
A
lunchte
B
lunchde
C
lunchtte
D
lunchdde

Slide 8 - Quizvraag

Vervoeging Engelse werkwoorden
6. Kies de juiste schrijfwijze:

A
Hij heeft de hele dag gegamed.
B
Hij heeft de hele dag gegamet.
C
Hij heeft de hele dag gegamt.
D
Hij heeft de hele dag gegamd.

Slide 9 - Quizvraag

(Engelse werkwoorden)
7. Zij hebben (volleyballen)
A
gevolleybald
B
gevolleyballd

Slide 10 - Quizvraag

8. Engelse werkwoorden
A
Schrijf je als de Nederlandse zwakke werkwoorden
B
De ik-vorm heeft vaak dezelfde vorm als de stam
C
Ik-vorm ik pass hij-vorm hij passt
D
ik-vorm ik skate verleden tijd skatete

Slide 11 - Quizvraag

8. (Engelse werkwoorden)
Wij hebben (paintballen)
A
gepaintbald
B
gepaintballd

Slide 12 - Quizvraag

9. Engelse werkwoorden
Hij heeft de bal over het net (smashen).
A
gesmasht
B
gesmashed
C
gesmashet
D
gesmashd

Slide 13 - Quizvraag

10. (Engelse werkwoorden)
Hij (timen - vt)
A
timde
B
timdde
C
timete
D
timede

Slide 14 - Quizvraag

11. Hoe spel je Engelse werkwoorden?
A
Volgens de Nederlandse spellingsregels
B
Volgens de Engelse spellingsregels
C
Volgens aparte spellingsregels
D
Hangt af van het woord. Sommige spelling volgens Nederlandse regels, andere Engels.

Slide 15 - Quizvraag

12. Engelse werkwoorden

Jij (deleten-tt)
A
deletet
B
delet
C
deletete
D
delete

Slide 16 - Quizvraag

13. Engelse werkwoorden

Hij ... (timen - vt).
A
Hij timde.
B
Hij timdde.
C
Hij timete.
D
Hij timede.

Slide 17 - Quizvraag

14. Vervoeging Engelse werkwoorden
Kies de juiste schrijfwijze:

timer
0:15
A
Hij gamet de hele dag.
B
Hij gamed de hele dag.
C
Hij gamt de hele dag.
D
Hij game't de hele dag.

Slide 18 - Quizvraag

15.Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, tt: deleten
A
deletet
B
delet

Slide 19 - Quizvraag

16. (Engelse werkwoorden)
Hij (barbecueën-vt)
A
barbecuedde
B
barbecuede
C
barbecuete
D
barbecuette

Slide 20 - Quizvraag

17. Welk Engels werkwoord is correct gespeld?
A
Hij racet naar huis.
B
Ik downloadt die file wel even voor je?
C
Hij heeft de overwinning geclaimt.
D
Zij flirte met hem.

Slide 21 - Quizvraag

Engelse werkwoorden schrijf je net als:
A
Sterke werkwoorden
B
Zwakke werkwoorden

Slide 22 - Quizvraag

Maak oefening 1 t/m 4 vanaf blz. 66.

Slide 23 - Tekstslide