Engelse werkwoorden

Huiswerk nakijken
Maak oefening 1, 2 en 4 vanaf blz. 59.
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Huiswerk nakijken
Maak oefening 1, 2 en 4 vanaf blz. 59.

Slide 1 - Tekstslide

Engelse werkwoorden

Wij leren Engelse werkwoorden op de juiste manier vervoegen.


Filmpje

Theorie

Quiz

Aan de slag

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

1. Welke werkwoordspellingsregels gebruik je bij Engelse werkwoorden?
A
De 'normale' Nederlandse
B
De Engelse

Slide 4 - Quizvraag

(Engelse werkwoorden)
2. Wij hebben (basketballen)
A
gebasketballd
B
gebasketbald

Slide 5 - Quizvraag

(Engelse werkwoorden)
3. Hij (racen-vt)
A
racte
B
racette
C
racde
D
racete

Slide 6 - Quizvraag

Engelse werkwoorden

4. Jij (stressen-tt)
A
stresst
B
strest
C
stresd
D
stressd

Slide 7 - Quizvraag

(Engelse werkwoorden)
5. Hij (lunchen-vt)
A
lunchte
B
lunchde
C
lunchtte
D
lunchdde

Slide 8 - Quizvraag

Vervoeging Engelse werkwoorden
6. Kies de juiste schrijfwijze:

A
Hij heeft de hele dag gegamed.
B
Hij heeft de hele dag gegamet.
C
Hij heeft de hele dag gegamt.
D
Hij heeft de hele dag gegamd.

Slide 9 - Quizvraag

(Engelse werkwoorden)
7. Zij hebben (volleyballen)
A
gevolleybald
B
gevolleyballd

Slide 10 - Quizvraag

8. Engelse werkwoorden
A
Schrijf je als de Nederlandse zwakke werkwoorden
B
De ik-vorm heeft vaak dezelfde vorm als de stam
C
Ik-vorm ik pass hij-vorm hij passt
D
ik-vorm ik skate verleden tijd skatete

Slide 11 - Quizvraag

8. (Engelse werkwoorden)
Wij hebben (paintballen)
A
gepaintbald
B
gepaintballd

Slide 12 - Quizvraag

9. Engelse werkwoorden
Hij heeft de bal over het net (smashen).
A
gesmasht
B
gesmashed
C
gesmashet
D
gesmashd

Slide 13 - Quizvraag

10. (Engelse werkwoorden)
Hij (timen - vt)
A
timde
B
timdde
C
timete
D
timede

Slide 14 - Quizvraag

11. Hoe spel je Engelse werkwoorden?
A
Volgens de Nederlandse spellingsregels
B
Volgens de Engelse spellingsregels
C
Volgens aparte spellingsregels
D
Hangt af van het woord. Sommige spelling volgens Nederlandse regels, andere Engels.

Slide 15 - Quizvraag

12. Engelse werkwoorden

Jij (deleten-tt)
A
deletet
B
delet
C
deletete
D
delete

Slide 16 - Quizvraag

13. Engelse werkwoorden

Hij ... (timen - vt).
A
Hij timde.
B
Hij timdde.
C
Hij timete.
D
Hij timede.

Slide 17 - Quizvraag

14. Vervoeging Engelse werkwoorden
Kies de juiste schrijfwijze:

timer
0:15
A
Hij gamet de hele dag.
B
Hij gamed de hele dag.
C
Hij gamt de hele dag.
D
Hij game't de hele dag.

Slide 18 - Quizvraag

15.Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, tt: deleten
A
deletet
B
delet

Slide 19 - Quizvraag

16. (Engelse werkwoorden)
Hij (barbecueën-vt)
A
barbecuedde
B
barbecuede
C
barbecuete
D
barbecuette

Slide 20 - Quizvraag

17. Welk Engels werkwoord is correct gespeld?
A
Hij racet naar huis.
B
Ik downloadt die file wel even voor je?
C
Hij heeft de overwinning geclaimt.
D
Zij flirte met hem.

Slide 21 - Quizvraag

Engelse werkwoorden schrijf je net als:
A
Sterke werkwoorden
B
Zwakke werkwoorden

Slide 22 - Quizvraag

Onregelmatige werkwoorden
Hebben, kunnen, mogen, willen, zijn en zullen zijn onregelmatig en moet je uit je hoofd leren. 
Deze volgen niet de standaard regels en moet je dus leren!

Slide 23 - Tekstslide

'Willen' vervoegen
ik wil
jij wilt
hij wil
wij willen
jullie willen
zij willen
Wow wat is hier aan de hand?

Slide 24 - Tekstslide

De vereniging ... (willen) een verbod op de kaartverkoop van dieren in tuincentra en bouwmarkten.

Slide 25 - Open vraag

Ik ... (willen) nog even vragen hoe het gisteren ging.

Slide 26 - Open vraag

Houd de informatieborden goed in de gaten: de gate ... (kunnen) nog gewijzigd worden.

Slide 27 - Open vraag

...(Zijn) je helemaal gek geworden?!

Slide 28 - Open vraag

Jij ... (hebben) morgen toch ook het eerste uur vrij?

Slide 29 - Open vraag

Lange tijd rustte er een groot taboe op: er ... (mogen) niet over gepraat worden.

Slide 30 - Open vraag

De snelheidsduivel ... (mogen) drie jaar geen auto rijden.

Slide 31 - Open vraag

Maak oefening 7 t/m 12 vanaf blz. 178.

Slide 32 - Tekstslide

Maak oefening1 t/m 4 op blz. 24

Maak oefening1 t/m 4 op blz. 44

Maak oefening1 t/m 4 op blz. 62



Slide 33 - Tekstslide