P4_2HV

Ga lezen in je (nieuwe!) leesboek.
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwoo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 42 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Ga lezen in je (nieuwe!) leesboek.

Slide 1 - Tekstslide

Ga lezen in je (nieuwe!) leesboek.

Slide 2 - Tekstslide

Week 15
  • Nieuw leesboek uitkiezen en iedere les mee (noteer opvallende zaken)

  • 5.1 fictie: opdr. 2, 3, 4, 7,  9 en 10 (blz. 80-87) 
Je weet wat een genre is en je weet wat je leesvoorkeur is en waarom.

  • 5.2 gedicht: opdr. 1, 2, 3 en 4a t/m e (blz. 89-91) 
Je weet wat visuele poëzie is.

Slide 3 - Tekstslide

Week 16
  • 5.3 lezen: opdr. 2, 3, 10, 12, 15, 16 en 17 (blz. 93-101) 
Je kunt een beknopte én schematische samenvatting maken, je  herkent vaste tekststructuren

  • week 17 en 18 meivakantie!

Slide 4 - Tekstslide

5.3 Lezen
  • 5.3 lezen: opdr. 2, 3, 10, 12, 15, 16 en 17 (blz. 93-101) 
Je kunt een beknopte én schematische samenvatting maken, je  herkent vaste tekststructuren

  • beknopte samenvatting: in hele zinnen vat je de tekst samen (zie blz. 93 -94)
  • schematische samenvatting: steekwoorden > + = ? (zie blz. 96-97)

Slide 5 - Tekstslide

Ga lezen in je (nieuwe!) leesboek.

Slide 6 - Tekstslide

5.3 Lezen
  • 5.3 lezen: opdr. 2, 3, 10, 12, 15, 16 en 17 (blz. 93-101) 
Je kunt een beknopte én schematische samenvatting maken, je  herkent vaste tekststructuren

  • beknopte samenvatting: in hele zinnen vat je de tekst samen (zie blz. 93 -94)
  • schematische samenvatting: steekwoorden > + = ? (zie blz. 96-97)

Slide 7 - Tekstslide

5.4 Schrijven
  • 5.4: Schrijven en formuleren
  • opdrachten 11 t/m 14, blz. 106
Je kunt een beoordeling schrijven en een klasgenoot feedback geven.

  • Je levert dinsdag 16 mei (2C) of woensdag 17 mei (2B) je recensie + feedback in.

Slide 8 - Tekstslide

Recensie schrijven
Als je een beoordeling of recensie schrijft, geef je daarin je mening over bijvoorbeeld een boek, film, game, product, optreden of presentatie.

 

Zo bouw je een schriftelijke beoordeling op:

• Noem in de inleiding het onderwerp van je beoordeling en geef kort je mening. Zorg ook voor een aansprekende binnenkomer.
• Onderbouw in de kern je oordeel met argumenten. Die argumenten kunnen uit feiten bestaan, maar ook uit jouw persoonlijke mening. Kleed je argumenten aan met goede voorbeelden, dat maakt je argumenten sterker.
• Vat in het slot de kern samen. Eindig met een pakkende laatste zin, de uitsmijter.

Bij een grote, uitgebreide recensie help je de lezer door tussenkopjes te gebruiken.
Houd in je woordkeuze en taalgebruik rekening met je lezerspubliek.

Slide 9 - Tekstslide

Feedback
inhoud
Wordt het onderwerp van de beoordeling genoemd?                                                    ja / nee / kan beter
Begint de inleiding met een aansprekende binnenkomer?                                         ja / nee / kan beter
Staat jouw mening over het onderwerp in de inleiding?                                               ja / nee / kan beter
Heb je in de kern je mening onderbouwd met voldoende argumenten?              ja / nee / kan beter
Heb je elk argument toegelicht met een voorbeeld?                                                     ja / nee / kan beter
Wordt de kern van de beoordeling in het slot samengevat?                                       ja / nee / kan beter
taalgebruik en zinslengte
Is de werkwoordspelling overal correct?                                                                            ja / nee / kan beter
Zijn zinnen goed geformuleerd en gespeld?                                                                   ja / nee / kan beter
Is inversie juist toegepast?                                                                                                       ja / nee / kan beter
Is er gevarieerd in zinslengte?                                                                                                ja / nee / kan beter
Zijn de juiste verwijs- en signaalwoorden gebruikt?                                                   ja / nee / kan beter
Is er voldoende rekening gehouden met het publiek?                                               ja / nee / kan beter













Slide 10 - Tekstslide

Ga lezen in je leesboek.

Slide 11 - Tekstslide

5.7 Bijstelling
Een bijstelling geeft extra informatie over een zelfstandig naamwoord of zelfstandig-naamwoordgroep. 
De bijstelling vormt samen met dat zelfstandig naamwoord een zinsdeel. De bijstelling is dus nooit een apart zinsdeel.

De tweede klas, de leukste groep leerlingen op het Montessori Lyceum Groningen, gaat binnenkort op schoolreis.

Marijke, onze docent Nederlands, geeft ons graag volgend jaar weer les.


Slide 12 - Tekstslide

5.7 Bijstelling
Een bijstelling geeft extra informatie over een zelfstandig naamwoord of zelfstandig-naamwoordgroep. 

Een bijstelling:
• staat direct achter het zelfstandig naamwoord of de zelfstandig-naamwoordgroep;
• staat altijd tussen komma’s;
• bevat geen persoonsvorm.


In gesproken taal kun je de bijstelling ook herkennen aan een korte pauze op de plaats waar de komma’s staan.

Slide 13 - Tekstslide

5.7 Bijstelling
Een bijstelling geeft extra informatie over een zelfstandig naamwoord of zelfstandig-naamwoordgroep. 

Maak: opdrachten 4, 5, 6, 7 en 9 (zinnen 1, 2, 3, 5 en 6) blz. 123-127

Controleer: alle opdrachten (zie takenklapper) van 5.3 af en nagekeken.

Slide 14 - Tekstslide

Ga lezen in je leesboek.

Slide 15 - Tekstslide

5.7 Bijstelling
Een bijstelling geeft extra informatie over een zelfstandig naamwoord of zelfstandig-naamwoordgroep. 

Maak: opdrachten 4, 5, 6, 7 en 9 (zinnen 1, 2, 3, 5 en 6) blz. 123-127

Controleer: alle opdrachten (zie takenklapper) van 5.3 en 5.7 af en nagekeken?

Slide 16 - Tekstslide

5.8 onbepaald voornaamwoord
  • Grammatica woordsoorten
  • Voornaamwoorden verwijzen naar personen, dieren en dingen, zonder die te benoemen
  • Het is bij een onbepaald voornaamwoord niet precies duidelijk naar wie of wat het woord verwijst.


Slide 17 - Tekstslide

5.8 onbepaald voornaamwoord
Kim heeft alles opgeruimd.
Hier ligt nog iets op de grond.
Men moet niet zo zeuren!

In geen van bovenstaande zinnen weet je precies waarover het gaat.

Wat heeft Kim precies opgeruimd? ‘Alles’ is nog steeds erg vaag.
Wat ligt er nog op de grond? ‘Iets’, maar wat dat ‘iets’ is, wordt niet duidelijk.
Wie moet niet zo zeuren? Mensen in het algemeen, maar met ‘men’ wordt niet duidelijk over wie het precies gaat.

Slide 18 - Tekstslide

5.8 onbepaald voornaamwoord
Het woord ‘wat’ kan een onbepaald voornaamwoord zijn, maar bijvoorbeeld ook een vragend voornaamwoord of een betrekkelijk voornaamwoord.

Hoe weet je of ‘wat’ in jouw zin een onbepaald voornaamwoord is? 
Dat is eigenlijk niet zo moeilijk. 

De enige vraag die je moet beantwoorden is deze: kan ik in deze zin ‘wat’ vervangen door ‘iets’ of door ‘een beetje’? Ja = een onbepaald voornaamwoord. 

Slide 19 - Tekstslide

5.8 onbepaald voornaamwoord
'Het' kan tot 3 verschillende woordsoorten kan behoren:

  • lidwoord
  • persoonlijk voornaamwoord
  • onbepaald voornaamwoord

‘Het’ is alleen een onbepaald voornaamwoord als dat woord niet echt naar iets verwijst. 
Het sneeuwt.
Het is mistig.

Slide 20 - Tekstslide

5.8 onbepaald voornaamwoord
 In de volgende zinnen is ‘het’ een persoonlijk voornaamwoord, omdat het terugverwijst naar een ander woord:

Heb jij dat boek gelezen? Het is erg mooi.
‘Het’ verwijst terug naar ‘dat boek’.

Kun jij goed touwtje springen? Mij lukt het niet zo goed.
‘Het’ verwijst hier naar ‘touwtje springen’.

Slide 21 - Tekstslide

5.8 onbepaald voornaamwoord
Haal de onbepaalde voornaamwoorden uit de volgende zinnen. In iedere zin zit 1 onbepaald voornaamwoord.

Marco heeft vandaag nog niets gedaan.
Na school gaat iedereen snel naar huis.
Die danspasjes gaan iedere keer mis.
Het regent al dagen keihard.
Iets is hier niet goed gegaan.
We spelen alles of niets vandaag!
Niemand heeft alles goed.
Heeft iemand van jullie iets gezien?
Iedereen is naar de overkant gelopen.
Marja heeft snel wat gegeten.

Slide 22 - Tekstslide

5.8 onbepaald voornaamwoord
  • Grammatica woordsoorten
  • Voornaamwoorden verwijzen naar personen, dieren en dingen, zonder die te benoemen
  • Het is bij een onbepaald voornaamwoord niet precies duidelijk naar wie of wat het woord verwijst.

Maak: opdr. 1 (niet zin C!), 2, 3, 4, 5, 6 en 7 (blz. 130 - 132)

Slide 23 - Tekstslide

Ga lezen in je leesboek.

Slide 24 - Tekstslide

5.8 onbepaald voornaamwoord
  • Grammatica woordsoorten
  • Voornaamwoorden verwijzen naar personen, dieren en dingen, zonder die te benoemen
  • Het is bij een onbepaald voornaamwoord niet precies duidelijk naar wie of wat het woord verwijst.

Maak: opdr. 1 (niet zin C!), 2, 3, 4, 5, 6 en 7 (blz. 130 - 132)

Slide 25 - Tekstslide

5.9 Spelling
  • ik weet hoe ik (Engelse) werkwoorden moet spellen
  • ik weet wanneer ik het weglatingsstreepje moet gebruiken
  • ik weet wanneer ik het koppelteken en weglatingsstreepje moet gebruiken

Wat weet je nog van werkwoordspelling? Zie ppp.

Slide 26 - Tekstslide

Spelling Engelse werkwoorden
  • Als de stam (hele ww -en) eindigt op e, o, u of y = voltooid dw +d / verleden tijd + de(n)
bingoën - ik bingo - bingode - gebingood
rygbyen - ik rugby - rugbyde - gerugbyd

Soms wordt in het Engels een e gebruikt voor de uitspraak. De uitspraak -e blijft staan in de vervoeging.
barbecuen - ik barbecue - barbecuede - gebarbecued
timen - ik time - timede - getimed
recyclen - ik recycle - recyclede - gerecycled

Slide 27 - Tekstslide

Spelling Engelse werkwoorden
  • Als de stam eindigt op een medeklinker uit  't sexy fokschaap = verleden tijd krijgt een +t / +te(n)

print - ik print - printte - geprint
faxen - ik fax - faxte - gefaxt
typen - ik typ - typte - getypt

Slide 28 - Tekstslide

Spelling Engelse werkwoorden
  • Als de stam NIET eindigt op een medeklinker uit  't sexy fokschaap = verleden tijd krijgt een +d / +de(n)

mailen - ik mail - mailde - gemaild
plannen - ik plan - plande - gepland
showen - ik show - showde - geshowd

Slide 29 - Tekstslide

Spelling Engelse werkwoorden
  • Als de stam eindigt op een dubbele medeklinker, vervalt één medeklinker bij de vervoeging.

stressen - ik stres - streste - gestrest
volleyballen - volleybal - volleybalde - gevolleybald

Maar....

passen - ik pass - passte - gepasst
baseballen - ik baseball - baseballde - gebaseballd

Slide 30 - Tekstslide

5.9 Spelling
  • ik weet hoe ik (Engelse) werkwoorden moet spellen
  • ik weet wanneer ik het weglatingsstreepje moet gebruiken
  • ik weet wanneer ik het koppelteken en weglatingsstreepje moet gebruiken

Maak: opdrachten 1 t/m 10 en 12, blz. 135-140

Slide 31 - Tekstslide

Ga lezen in je leesboek.

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

5.9 Spelling
  • ik weet wanneer ik het weglatingsstreepje moet gebruiken
  • ik weet wanneer ik het koppelteken en weglatingsstreepje moet gebruiken

Met een koppelteken verbind je een woord, een letter of een getal met een andere woord. 
Bijvoorbeeld: stage-uren. 
Zonder een koppelteken moet je drie keer kijken wat er nou eigenlijk staat: stageuren. Meestal is een koppelteken niet nodig en schrijf je samengestelde woorden als één woord, dus aan elkaar.


Slide 34 - Tekstslide

5.9 Spelling
  • ik weet wanneer ik het weglatingsstreepje moet gebruiken
  • ik weet wanneer ik het koppelteken en weglatingsstreepje moet gebruiken

Wanneer gebruik je een koppelteken?

  • In samenstellingen met letters, afkortingen en cijfers
v-snaar
tbc-patiënt

  • In samenstellingen die je zonder koppelteken verkeerd kunt lezen (klinkerbotsing).
radio-omroep
auto-onderdelen

Slide 35 - Tekstslide

5.9 Spelling
  • ik weet wanneer ik het weglatingsstreepje moet gebruiken
  • ik weet wanneer ik het koppelteken en weglatingsstreepje moet gebruiken

Wanneer gebruik je een koppelteken?

  • In aardrijkskundige namen die uit twee delen bestaan
Amsterdam-Oost
Nieuw-Zeeland
  • In samenstellingen die een titel of een rang aanduiden.
luitenant-kolonel
secretaris-generaal
  • Tussen meer dan twee woorden die samen één woord vormen (samenkoppeling)
een staakt-het-vuren
een kant-en-klare maaltijd

Slide 36 - Tekstslide

5.9 Spelling
  • ik weet wanneer ik het weglatingsstreepje moet gebruiken
  • ik weet wanneer ik het koppelteken en weglatingsstreepje moet gebruiken



Maak: opdrachten 1 t/m 10 en 12, blz. 135-140

Slide 37 - Tekstslide

5.9 Spelling
  • ik weet wanneer ik het weglatingsstreepje moet gebruiken
  • ik weet wanneer ik het koppelteken en weglatingsstreepje moet gebruiken

Met een koppelteken verbind je een woord, een letter of een getal met een andere woord. 
Bijvoorbeeld: stage-uren. 
Zonder een koppelteken moet je drie keer kijken wat er nou eigenlijk staat: stageuren. Meestal is een koppelteken niet nodig en schrijf je samengestelde woorden als één woord, dus aan elkaar.


Slide 38 - Tekstslide

5.9 Spelling
  • ik weet wanneer ik het weglatingsstreepje moet gebruiken
  • ik weet wanneer ik het koppelteken en weglatingsstreepje moet gebruiken

Wanneer gebruik je een koppelteken?

  • In woorden met de volgende voorvoegsels: adjunct, aspirant, assistent, bijna, chef, collega, ex, interim, kandidaat, leerling, meester, niet, non, oud
ex-minister
kandidaat-notaris
oud-burgemeester

Let op:
Als het woord geen samenstelling is: gebruik trema (ruïne, hygiëne)
Bij een afkorting geen koppelteken: sms'en, dvd'tje

Slide 39 - Tekstslide

5.9 Spelling
  • ik weet wanneer ik het weglatingsstreepje moet gebruiken
  • ik weet wanneer ik het koppelteken en weglatingsstreepje moet gebruiken

Weglatingsstreepje
Als je hetzelfde woord in twee samenstellingen gebruikt. Het woord dat wordt herhaald, kun je weglaten.
Fiets- en wandelvakanties
Voor- en nadelen

Maak: opdrachten 1 t/m 10 en 12, blz. 135-140

Slide 40 - Tekstslide

Pak je leesboek en ga, in stilte,
lezen.

Slide 41 - Tekstslide

Media & onderzoek
  1. Alles af van hoofdstuk 5 (zie takenklapper)?
  2. Extra oefenen spelling
  3. Media & onderzoek 5.10 

Slide 42 - Tekstslide