Een onderneming behaalde over een bepaalde periode een nettowinst van € 9000,-. De brutowinst bedroeg in die periode € 27.000,- en de omzet was € 175.000,-. Welke stelling is juist?
A
De inkoopwaarde van de verkopen in die periode bedroeg € 202.000,- en de bedrijfskosten bedroegen €18.000,-
B
De inkoopwaarde van de verkopen in die periode bedroeg € 148.000,- en de bedrijfskosten bedroegen €18.000,-
C
De inkoopwaarde van de verkopen in die periode bedroeg € 148.000,- en de bedrijfskosten bedroegen €36.000,-