Je werkt deze les in een groepje.
Kijk naar het schema hiernaast
A. Vertaal de woorden tussen haakjes die je nog niet kent.
B. Stel jezelf één voor één voor aan je groepje.
C. Wijs iemand in je groepje aan en zeg in het Duits: ‘jij hebt’. Ga het lijstje af.
D. Wijs iemand in je groepje aan en zeg in het Duits: ‘hij heeft’ / ‘zij is’. Ga het lijstje af.
E. Bedenk wat de docent in zou vullen in het lijstje. Schrijf het lijstje voor de docent op en begin steeds met ‘u heeft’. Typ de antwoorden in de slide hieronder.