V4 - P1 - Week 4 - Lesson 2 - Grammar - Adjectives and Adverbs + Wasp

V4 - Week 4 - Lesson 2
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

V4 - Week 4 - Lesson 2

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesson Goals
Today's lesson:
- You have refreshed your grammar knowledge and practised it.
- You have worked on your vocabulary.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Today's lesson
- Check homework

- Grammar: Adjectives and Adverbs
Refresher
Explanation
Practise time

- Reading

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Refresher
  1. The bus driver was____
    injured. (serious) 
  2. Kevin is _____
    clever. (extreme) 
  3. This hamburger tastes ____
    . (awful) 
  4. Be __________
    with this glass of milk. It's hot. (careful) 
  5. Robin looks _______
    . What's the matter with him? (sad)
timer
2:00

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Put the answers to the Refresher here:

Slide 6 - Open vraag

1. The bus driver was _______________ injured. (serious)
2. Kevin is ________________ clever. (extreme)
3. This hamburger tastes ________________ . (awful)
4. Be _________________ with this glass of milk. It's hot. (careful)
5. Robin looks _______________ . What's the matter with him? (sad)
Adjectives
Een adjective is in het Nederlands een bijvoeglijk naamwoord.
Je gebruikt een adjective om een zelfstandig naamwoord te omschrijven.

>Voorbeelden:
o John is a good player.
o She lives in a nice house.
o The chef uses a sharp knife.
o It will be a cold winter.
o I drive a fast car.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waar staat het bijvoeglijk naamwoord in de zin?
Het bijvoeglijk naamwoord staat meestal vlak voor het zelfstandig naamwoord dat het omschrijft. Voorbeeld: A red apple

Bijvoeglijke naamwoorden kunnen ook achter het werkwoord “to be” staan:
The knife is sharp.
The weather was terrible.

Beide kunnen ook gecombineerd worden. Voorbeeld: The small knife is sharp.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Adverbs
Een adverb is in het Nederlands een bijwoord.

Bijwoorden geven meer informatie over een ander woord. Zij geven meer informatie over een werkwoord, 
een bijvoeglijk naamwoord 
en een ander bijwoord.

Soms geven ze aan hoe vaak iets gebeurt (bv. never), waar iemand is (bv. outside), op welke manier iets gebeurt (bv. quickly) etc.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bijvoeglijk naamwoord + ly
Je vormt een bijwoord door meestal -ly achter een bijvoeglijk naamwoord te plakken.

Let op! De spelling, hieronder een aantal voorbeelden:
Reguliere vorm nice – nicely
Stam eindigt op -e: min -e plus -ly terrible – terribly
Stam eindigt op medeklinker +y: min -y plus -ily easy – easily
Stam eindigt op -ic: min -ic plus -ically fantastic – fantastically

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uitzonderingen van adverbs
Het bijwoord van good is well.

Sommige bijwoorden komen voor in dezelfde vorm als het bijvoeglijk naamwoord:
Fast snel
Hard hard
Late laat
Fair schappelijk / eerlijk
Near dichtbij
High hoog
Straight recht
Wrong fout

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uitzondering op de regel

Na de werkwoorden to be, to seem, to feel, to look, to smell, to sound en to taste gebruik je geen bijwoord, maar een bijvoeglijk naamwoord.

>Voorbeeld: 
This is easy. 
He seems nice. 
You look beautiful.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Write a sentence using
an adjective and/or adverb
timer
1:00

Slide 13 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vocabulary
Studentfile page 8

Assignment 28:
A: Find the words in the text that are the opposite of the following words
B: Find the words in the text that are synonyms of the following words
C: Use the words you found in exercises A and B to fill the gaps

Finished? Study the vocabulary

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesson Goals
Today's lesson:
- You have refreshed your grammar knowledge and practised it. 
- You have worked on your vocabulary.

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies