H4B - P1 - Week 6 - Lesson 3 - Grammar - Adject+Adv.

H4 - Week 6 - Lesson 3
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

H4 - Week 6 - Lesson 3

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesson Goals
Today's lesson:
- You will have refreshed your grammar knowledge and practised it

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Today's lesson
Grammar: Adjectives and Adverbs
Refresher
Explanation
Practise

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Refresher: adjectives and adverbs
  1. The bus driver was____
    injured. (serious) 
  2. Kevin is _____
    clever. (extreme) 
  3. This hamburger tastes ____
    . (awful) 
  4. Be __________
    with this glass of milk. It's hot. (careful) 
  5. Robin looks _______
    . What's the matter with him? (sad)
timer
4:00

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Adjectives
Een adjective is in het Nederlands een bijvoeglijk naamwoord.
Je gebruikt een adjective om een zelfstandig naamwoord te omschrijven.

>Voorbeelden:
o John is a good player.
o She lives in a nice house.
o The chef uses a sharp knife.
o It will be a cold winter.
o I drive a fast car.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waar staat het bijvoeglijk naamwoord in de zin?
Het bijvoeglijk naamwoord staat meestal vlak voor het zelfstandig naamwoord dat het omschrijft. Voorbeeld: A red apple

Bijvoeglijke naamwoorden kunnen ook achter het werkwoord “to be” staan:
The knife is sharp.
The weather was terrible.

Beide kunnen ook gecombineerd worden. Voorbeeld: The small knife is sharp.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Adverbs
Een adverb is in het Nederlands een bijwoord.

Bijwoorden geven meer informatie over een ander woord. Zij geven meer informatie over een werkwoord, 
een bijvoeglijk naamwoord 
en een ander bijwoord.

Soms geven ze aan hoe vaak iets gebeurt (bv. never), waar iemand is (bv. outside), op welke manier iets gebeurt (bv. quickly) etc.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bijvoeglijk naamwoord + ly
Je vormt een bijwoord door meestal -ly achter een bijvoeglijk naamwoord te plakken.

Let op! De spelling, hieronder een aantal voorbeelden:
Reguliere vorm nice – nicely
Stam eindigt op -e: min -e plus -ly terrible – terribly
Stam eindigt op medeklinker +y: min -y plus -ily easy – easily
Stam eindigt op -ic: min -ic plus -ically fantastic – fantastically

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uitzonderingen van adverbs
Het bijwoord van good is well.

Sommige bijwoorden komen voor in dezelfde vorm als het bijvoeglijk naamwoord:
Fast - snel
Hard - hard
Late - laat
Fair - schappelijk / eerlijk
Near - dichtbij
High - hoog
Straight - recht
Wrong - fout

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uitzondering op de regel

Na de werkwoorden to be, to seem, to feel, to look, to smell, to sound en to taste gebruik je geen bijwoord, maar een bijvoeglijk naamwoord.

>Voorbeeld: 
This is easy. 
He seems nice. 
You look beautiful.

Nog een uitzondering: Good - well

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Refresher: adjust your answers
  1. The bus driver was _______________
    injured. (serious) 
  2. Kevin is ________________
    clever. (extreme) 
  3. This hamburger tastes ________________
    . (awful) 
  4. Be _________________
    with this glass of milk. It's hot. (careful) 
  5. Robin looks _______________
    . What's the matter with him? (sad)

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Put the answers to the Refresher here:

Slide 13 - Open vraag

1. The bus driver was _______________ injured. (serious)
2. Kevin is ________________ clever. (extreme)
3. This hamburger tastes ________________ . (awful)
4. Be _________________ with this glass of milk. It's hot. (careful)
5. Robin looks _______________ . What's the matter with him? (sad)
Write a sentence using an adjective and/or adverb
timer
1:00

Slide 14 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

More practise
Grammar Booklet page 11-12

Do the exercises 

We will check them together

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Watching
We are going to watch the news

- Pay close attention
- Take notes
- We will talk about each news item together 

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 18 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Lesson Goals
Today's lesson:
- You have refreshed your grammar knowledge and practised it

Well done! 

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies