Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
Zinsdelen benoemen
Zinsdelen benoemen
1 / 45
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Nederlands
Middelbare school
vmbo t, mavo
Leerjaar 3
In deze les zitten
45 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Lesduur is:
50 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Zinsdelen benoemen
Slide 1 - Tekstslide
Zinsdelen
Slide 2 - Woordweb
Zinsdelen benoemen
persoonsvorm
pv
onderwerp
ow
gezegde
gez
lijdend voorwerp
lv
meewerkend voorwerp
mv
bijwoordelijke bepaling
bwb
bijvoeglijke bepaling
bijv.bep
Slide 3 - Tekstslide
1 Persoonsvorm
vraagproef
tijdproef
getalproef
Slide 4 - Tekstslide
2 Onderwerp
Wie/wat + pv
Slide 5 - Tekstslide
3 Gezegde
Alle werkwoorden in de zin
Slide 6 - Tekstslide
4 Lijdend voorwerp
Wie/wat + ow + gez
Slide 7 - Tekstslide
5 Meewerkend voorwerp
Aan wie/wat + pv + ow + lv
Slide 8 - Tekstslide
6. Bijvoeglijke bepaling
Een woordgroep die iets zegt over woorden direct ervoor of direct erna.
Slide 9 - Tekstslide
7. Bijwoordelijke bepaling
Dit zegt iets over gezegde, reden, tijd of plaats.
Slide 10 - Tekstslide
lijdend voorwerp?
De scheidsrechter geeft de lekke bal aan de verzorger van de club.
Slide 11 - Open vraag
Woordsoorten
persoonlijk voornaamwoord
pers.vnw
bezittelijk voornaamwoord
bez.vnw
vragend voornaamwoord
vr.vnw
aanwijzend voornaamwoord
aanw.vnw
betrekkelijk voornaamwoord
betr.vnw
voegwoord
vw
Slide 12 - Tekstslide
onderwerp?
De boer geeft een verse hooibaal aan de koeien in de wei.
Slide 13 - Open vraag
meewerkend voorwerp en bijvoeglijke bepaling?
De parkeerwachter deelde een boete uit aan de boze man.
Slide 14 - Open vraag
ww. gezegde en bwb?
In de hangmat onder de appelboom kunnen opa en oma uitrusten.
Slide 15 - Open vraag
persoonsvorm en bijwoordelijke bepaling?
In het keukenkastje hebben beschimmelde sinaasappels gelegen.
Slide 16 - Open vraag
Woordsoorten benoemen
Slide 17 - Tekstslide
Woordsoorten
Slide 18 - Woordweb
Woordsoorten
werkwoord
ww
lidwoord
lw
zelfstandig naamwoord
zn
bijvoeglijk naamwoord
bn
telwoord
tw
voorzetsel
vz
bijwoord
bw
Slide 19 - Tekstslide
Werkwoord
Een werkwoord zegt wat iets of iemand doet of wat iets of iemand overkomt. Je kan het vervoegen. Ik loop, jij loopt...
Slide 20 - Tekstslide
Dave heeft meteen een afspraak met de tandarts gemaakt.
Slide 21 - Open vraag
Lidwoord
de
het
een
Slide 22 - Tekstslide
Mandy ging vroeger elke zomervakantie naar een pretpark.
Slide 23 - Open vraag
Zelfstandig naamwoord
mens, dier of ding
meestal in het meervoud te zetten
meestal een verkleinwoord van te maken
meestal een lidwoord voor te zetten
Slide 24 - Tekstslide
Op de markt zijn T-shirts van dit merk heel goedkoop.
Slide 25 - Open vraag
Bijvoeglijk naamwoord
Zegt iets over een zelfstandig naamwoord
Slide 26 - Tekstslide
De acteurs kregen een exclusieve behandeling van de crew op de filmset
Slide 27 - Open vraag
Telwoord
Een telwoord geeft een hoeveelheid of volgorde aan.
Slide 28 - Tekstslide
Twee derde van de inwoners van Amsterdam was tegen de aanleg van de tunnel
Slide 29 - Open vraag
Voorzetsel
Een voorzetsel kan je voor een lidwoord en zelfstandig naamwoord zetten. Trucje = voor de kast, op de kast etc.
Slide 30 - Tekstslide
In werkelijkheid stond Samantha veilig op een richel.
Slide 31 - Open vraag
Bijwoord
Alle andere woorden zijn bijwoorden. Niet, altijd, morgen etc.
Slide 32 - Tekstslide
Ik moest er eigenlijk om lachen.
Slide 33 - Open vraag
Persoonlijk voornaamwoord
Slide 34 - Tekstslide
Pascalle heeft hem een nieuw tennisracket gegeven voor zijn verjaardag.
Slide 35 - Open vraag
Bezittelijk voornaamwoord
Slide 36 - Tekstslide
Blijer dan dit ga ik niet worden, want ik ben geslaagd voor m'n eindexamen!
Slide 37 - Open vraag
Vragend voornaamwoord
wie
wat
welk(e)
wat voor een
Slide 38 - Tekstslide
Olivia ging gister met haar hond naar het strand. Weet jij wat voor een hond zij heeft?
Slide 39 - Open vraag
Aanwijzend voornaamwoord
deze
die
dat
dit
zulk(e)
zo'n
dergelijke
Slide 40 - Tekstslide
De president was het ermee eens dat de uitvoering van deze campagne te wensen overliet.
Slide 41 - Open vraag
Betrekkelijk voornaamwoord
die, wie, dat, wat, hetgeen en welke
Het verwijst naar een woord of zin daarvoor. Ze staan meestal aan het begin van een bijvoeglijke bijzin.
De e-mails
die
ik voor Nederlands moest schrijven.
Slide 42 - Tekstslide
Voegwoord
woorden, woordgroepen en zinnen met elkaar verbinden
dus, en, maar, of, want, aangezien, als, dat, doordat, hoewel, mits, nadat, ofschoon, omdat, opdat, tenzij, terwijl, toen, voordat, zodat
en
zodra
Slide 43 - Tekstslide
Het spektakel dat plaatsvond vlak voor onze neus op de Afrikaanse savanne was erg bijzonder om mee te maken.
Slide 44 - Open vraag
Mariam heeft de marathon niet uitgelopen, hoewel ze veel had getraind.
Slide 45 - Open vraag
Meer lessen zoals deze
Zinsdelen en woordsoorten
December 2023
- Les met
29 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
Zinsdelen benoemen
December 2020
- Les met
45 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t, mavo
Leerjaar 3
Zinsdelen benoemen
September 2022
- Les met
42 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t, mavo
Leerjaar 3
Zinsdelen benoemen
September 2020
- Les met
45 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t, mavo
Leerjaar 3
grammatica woordsoorten H1 t/m H6 klas 1
Mei 2018
- Les met
15 slides
Oefentoets zinsdelen en woordsoorten | vwo jaar 1
Maart 2021
- Les met
37 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
2 mavo
September 2024
- Les met
13 slides
Nederlands
Middelbare school
mavo
Leerjaar 2
Zinsdelen: bijwoordelijke bepaling
September 2020
- Les met
18 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1