nederlands

Nederlands Grammatica H4
Meewerkend voorwerp
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Nederlands Grammatica H4
Meewerkend voorwerp

Slide 1 - Tekstslide

Wat we gaan doen
  • Oefeningen van PV/OW/LV/WG en Meewerkend voorwerp
  • Uitleg over het meewerkend voorwerp
  • Herhaling van de oefeningen

Slide 2 - Tekstslide

Wat is persoonsvorm (pv) in deze zin?

Ik geef mijn opa een horloge voor zijn verjaardag.
A
Ik
B
geef
C
mijn opa
D
een horloge

Slide 3 - Quizvraag

Wat is het onderwerp (ow) in deze zin?

Ik geef mijn broer geld voor zijn verjaardag.
A
Ik
B
geef
C
mijn broer
D
geld

Slide 4 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp (lv)in deze zin?

Zijn vader gaf mij een boek als cadeau.
A
mij
B
Zijn vader
C
een boek
D
als kadeau

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde (wg) in deze zin?

Ik geef mijn opa een boek voor zijn verjaardag.
A
Ik
B
geef
C
mijn opa
D
geef voor zijn verjaardag

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp (mv) in deze zin?

Ik maakte voor mijn moeder een cadeau voor moederdag.
A
Ik
B
mijn opa
C
een boek
D
voor zijn verjaardag

Slide 7 - Quizvraag

Het Doel:

Je weet al het onderwerp, de persoonsvorm, het werkwoordelijk gezegde en het lijdend voorwerp.

Dinsdag hebben we het meewerkend voorwerp besproken en geoefend.


DOEL: Ik weet heel goed wat het meewerkend voorwerp is en ik kan dit in een zin goed aanwijzen.

Slide 8 - Tekstslide

De Theorie

gezegde: alle werkwoorden uit de zin

onderwerp: wie (wat) + gezegde?

lijdend voorwerp: wat (wie) + gezegde + onderwerp?


meewerkend voorwerp: aan/voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?

Slide 9 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp

  • Aan / voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?
  • Check daarna of je aan of voor kunt weglaten of toevoegen. Soms moet je hiervoor de woordvolgorde aanpassen.

Ik /wil /aan mijn oma /graag/ een dikke knuffel /geven.

Slide 10 - Tekstslide

De mevrouw ging verhuizen door de lawaai

Wat is 'De mevrouw'?
A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 11 - Quizvraag

Een dief had onze pakketje gestolen.

Wat is 'onze pakketje'?
A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 12 - Quizvraag

Uber eats gaf ons eten perrongelijk aan de buurvrouw.

Wat is 'aan de buurvrouw'?
A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 13 - Quizvraag

Meewerkend voorwerp

  • Ik wil aan mijn tante een grote bos bloemen geven.
  • Ik / wil / aan mijn tante / een grote bos bloemen / geven
  • wg = wil geven
  • ow = ik (Wie wil?)
  • lv = een grote bos bloemen (Wat wil ik geven?)
  • mv --> Aan wie wil ik een een grote bos bloemen geven? aan mijn tante
  • Controle: kan ik aan weglaten? 
  • JA: Ik wil mijn tante een grote bos bloemen geven. --> mw. voorwerp

Slide 14 - Tekstslide

Is dit een meewerkend voorwerp?

Hij maakte het (aan de zijkant) vast.
A
ja
B
nee

Slide 15 - Quizvraag

Let op!
  • Als een zinsdeel met aan of voor begint en het geeft een plaats / plek / locatie aan, dan is het geen meewerkend voorwerp.
  • Als er geen lijdend voorwerp in de zin staat, kan er geen meewerkend voorwerp in de zin staan.
  • Een onderwerp en een lijdend voorwerp kunnen niet met een voorzetsel beginnen: aan, voor, tussen, op, over, in, achter, met, na

Slide 16 - Tekstslide

Is dit een meewerkend voorwerp?

De juf geeft (aan hem) een compliment.
A
Ja
B
Nee

Slide 17 - Quizvraag

Is dit een meewerkend voorwerp?

In het vliegtuig zit hij graag (aan het gangpad).
A
Ja
B
Nee

Slide 18 - Quizvraag

Is dit een meewerkend voorwerp?

De uitbouw zit (aan de achterkant) van het huis.
A
Ja
B
Nee

Slide 19 - Quizvraag

Is dit een meewerkend voorwerp?

Zij koopt een cadeautje (voor haar zieke vriendin).
A
Ja
B
Nee

Slide 20 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp (mv) in de zin:

Mag ik u een kopje thee inschenken?

Slide 21 - Open vraag

Wat is het meewerkend voorwerp (mv) in de zin:

Ik gaf mijn moeder een kus.

Slide 22 - Open vraag

Wat is het meewerkend voorwerp (mv) in de zin:

Ivo gaf Mascha een klap in haar gezicht.

Slide 23 - Open vraag

Wat is het meewerkend voorwerp (mv) in de zin:

De meester heeft Lize de moeilijke som uitgelegd.

Slide 24 - Open vraag

Einde van les/presentatie
bedankt om mee te doen met de les/presentatie

Slide 25 - Tekstslide