NT2C meewerkend voorwerp

Grammatica
Meewerkend voorwerp
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Grammatica
Meewerkend voorwerp

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen
  • Nakijken opdrachten Woordenschat
  • Herhalen uitleg grammatica  
  • Oefenen met het meewerkend voorwerp
  • Opdrachten  maken grammatica= huiswerk 

Slide 2 - Tekstslide

Wat is persoonsvorm (pv) in deze zin?

Ik geef mijn opa een boek voor zijn verjaardag.
A
Ik
B
geef
C
mijn opa
D
een boek

Slide 3 - Quizvraag

Wat is het onderwerp (ow) in deze zin?

Ik geef mijn opa een boek voor zijn verjaardag.
A
Ik
B
geef
C
mijn opa
D
een boek

Slide 4 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde (wg) in deze zin?

Ik geef mijn opa een boek voor zijn verjaardag.
A
Ik
B
geef
C
mijn opa
D
geef voor zijn verjaardag

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp (lv)in deze zin?

Ik geef mijn opa een boek voor zijn verjaardag.
A
Ik
B
mijn opa
C
een boek
D
voor zijn verjaardag

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp (mv) in deze zin?

Ik geef mijn opa een boek voor zijn verjaardag.
A
Ik
B
mijn opa
C
een boek
D
voor zijn verjaardag

Slide 7 - Quizvraag

Doel:

Je kent al het onderwerp, de persoonsvorm, het werkwoordelijk gezegde en het lijdend voorwerp.

Dinsdag hebben we het meewerkend voorwerp besproken en geoefend.


DOEL: Ik weet heel goed wat het meewerkend voorwerp is en ik kan dit in een zin goed aanwijzen.

Slide 8 - Tekstslide

Theorie

gezegde: alle werkwoorden uit de zin

onderwerp: wie (wat) + gezegde?

lijdend voorwerp: wat (wie) + gezegde + onderwerp?


meewerkend voorwerp: aan/voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?

Slide 9 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp

  • Aan / voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?
  • Check daarna of je aan of voor kunt weglaten of toevoegen. Soms moet je hiervoor de woordvolgorde aanpassen.

Ik /wil /aan mijn oma /graag/ een dikke knuffel /geven.

Slide 10 - Tekstslide

De postbode gaf ons pakketje aan de buurvrouw.

Wat is 'De postbode'?
A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 11 - Quizvraag

De postbode gaf ons pakketje aan de buurvrouw.

Wat is 'ons pakketje'?
A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 12 - Quizvraag

De postbode gaf ons pakketje aan de buurvrouw.

Wat is 'aan de buurvrouw'?
A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 13 - Quizvraag

Meewerkend voorwerp

  • Ik wil aan mijn tante een grote bos bloemen geven.
  • Ik / wil / aan mijn tante / een grote bos bloemen / geven
  • wg = wil geven
  • ow = ik (Wie wil?)
  • lv = een grote bos bloemen (Wat wil ik geven?)
  • mv --> Aan wie wil ik een een grote bos bloemen geven? aan mijn tante
  • Controle: kan ik aan weglaten? 
  • JA: Ik wil mijn tante een grote bos bloemen geven. --> meew. voorwerp

Slide 14 - Tekstslide

Is dit een meewerkend voorwerp?

Hij maakte het [aan de zijkant] vast.
A
ja
B
nee

Slide 15 - Quizvraag

Let op:
  • Als een zinsdeel met aan of voor begint en het geeft een plaats / plek / locatie aan, dan is het GEEN meewerkend voorwerp.
  • Als er geen lijdend voorwerp in de zin staat, kan er GEEN meewerkend voorwerp in de zin staan.
  • Een onderwerp en een lijdend voorwerp kunnen NIET met een voorzetsel beginnen: aan, voor, tussen, op, over, in, achter, met, na

Slide 16 - Tekstslide

Is dit een meewerkend voorwerp?

De juf geeft [aan hem] een compliment.
A
ja
B
nee

Slide 17 - Quizvraag

Is dit een meewerkend voorwerp?

In het vliegtuig zit hij graag [aan het gangpad].
A
ja
B
nee

Slide 18 - Quizvraag

Is dit een meewerkend voorwerp?

De uitbouw zit [aan de achterkant] van het huis.
A
ja
B
nee

Slide 19 - Quizvraag

Is dit een meewerkend voorwerp?

Zij koopt een cadeautje [voor haar zieke vriendin].
A
ja
B
nee

Slide 20 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp (MV) in de zin:

Mag ik u een kopje thee inschenken?

Slide 21 - Open vraag

Wat is het meewerkend voorwerp (MV) in de zin:

Ik gaf mijn moeder een kus.

Slide 22 - Open vraag

Wat is het meewerkend voorwerp (MV) in de zin:

Ivo gaf Mascha een klap in haar gezicht.

Slide 23 - Open vraag

Wat is het meewerkend voorwerp (MV) in de zin:

Gisteren stond de wijkagent bij ons voor de deur.

Slide 24 - Open vraag

Wat is het meewerkend voorwerp (MV) in de zin:

De meester heeft Lize de moeilijke som uitgelegd.

Slide 25 - Open vraag

Aan de slag- Huiswerk
 Nieuw Nederlands
Maak Meewerkend Voorwerp 
Taalverzorging
blz 106 en 107
10 min. zelfstandig werken



Slide 26 - Tekstslide