Naamvallen Klas 3

Naamvallen Klas 3
Leerdoel: Leren ontdekken van de juiste naamval in een Duitse zin.

Voorbeeld: Der Mann hat ein Geschenk gekauft.
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Naamvallen Klas 3
Leerdoel: Leren ontdekken van de juiste naamval in een Duitse zin.

Voorbeeld: Der Mann hat ein Geschenk gekauft.

Slide 1 - Tekstslide

Welke naamvallen ken je?

Slide 2 - Woordweb

Naamvallen
In het Duits hebben we 4 naamvallen, deze heb je tot nu toe geleerd:
1e (Nominativ)
3e (Dativ)
4e (Akkusativ)

Slide 3 - Tekstslide

Wat weet je nog van de naamvallen?

Slide 4 - Woordweb

Naamvallen
De naamvallen zijn verbonden aan:
Voorzetsels & functie van zinsdelen (ontleden)

Slide 5 - Tekstslide

Welke voorzetsels ken je?

Slide 6 - Woordweb

Voorzetsels 4e naamval:

durch (door)
ohne (zonder
entlang (langs (evenwijdig aan)) → voor betreffende woord, dan 3e naamval. Erachter, dan 4e naamval
für (voor)
bis (tot)
um (om)
gegen (tegen)
Ezelsbrug: DOEFBUG

Slide 7 - Tekstslide

Voorzetsels 3e naamval:
zu (naar)
von (van, door)
außer (behalve)
nach (naar)
gegenüber (tegenover)
bei (bij)
aus (uit)
mit (met)
seit (sinds)
entgegen (tegemoet)
Ezelsbrug: ZVANGBAMSE

Slide 8 - Tekstslide

Wat weet je nog van ontleden van zinnen?

Slide 9 - Woordweb

Ontleden stappenplan
1. Wat is het werkwoord?/ Wat zijn de werkwoorden? = het gezegde
2. Wat is het onderwerp? = Wie/Wat + gezegde?
3. Wat is het lijdend voorwerp? = Wie/Wat + gezegde + ow?
4. Wat is het meewerkend voorwerp? = Aan/ Voor wie + gezegde + ow?

Ben je erachter met wat voor zinsdeel je te maken hebt? Dan:
Het onderwerp staat in de 1. naamval
Het lijdend voorwerp in de 4. naamval
Het meewerkend voorwerp in de 3. naamval





Slide 10 - Tekstslide

Naamvallen Klas 3
Leerdoel: De juiste naamval in het Duits toepassen.

Slide 11 - Tekstslide

Stappenplan naamval toepassen
1. Check of er een zelfstandig naamwoord in de zin staat (A) of dat je te maken hebt met een persoonlijk voornaamwoord (B).
2. Is het eerste het geval, dan ga je het geslacht van het zelfstandig naamwoord bepalen. Kijk dan of het woordje voor je zelfstandig naamwoord bij de Der- of Ein-Gruppe hoort. Lees nu af in de tabel bij de juiste naamval, die je eerder bepaald hebt.
3. Staat er een persoonlijk voornaamwoord in de zin, lees dan de tabel bij B af bij de juiste naamval, die je eerder bepaald hebt.

Slide 12 - Tekstslide

Ich besuche morgen ......... (het festival) Lowlands.

Slide 13 - Open vraag

Ich habe Tickets für .............. (de wedstrijd) gekauft.

Slide 14 - Open vraag

Ich schenke ..... (haar) .......... (een film).

Slide 15 - Open vraag

Ik snap de uitleg van vandaag en moet nu vooral oefenen om het onder de knie te krijgen.
-15

Slide 16 - Poll