In een enkelvoudige zin staat altijd één persoonsvorm.
Hij scoort gemakkelijk.
Ik fiets graag.
Dromerig keek ik tijdens de les wiskunde uit het raam.
Slide 4 - Tekstslide
Samengestelde zin
In een samengestelde zin staan meerdere persoonsvormen. Een samengestelde zin bestaat uit twee (of meer) enkelvoudige zinnen, bijvoorbeeld twee hoofdzinnen.
Ik fiets graag, maar mijn vriend gaat altijd met de auto.
Morgen vertrekken we naar Frankrijk, dus we zijn nu de koffers aan het pakken.
Natuurlijk begrijp ik het probleem, maar waarom heb je mijn hulp niet gevraagd?
Slide 5 - Tekstslide
Grammatica zinsdelen
Nevenschikking
Onderschikking
Slide 6 - Tekstslide
Nevenschikking
Een samengestelde zin van twee hoofdzinnen noemen we nevenschikking.
Tussen de twee hoofdzinnen in een nevenschikking staat een voegwoord: maar, want, en, of, dus.
Haal je het voegwoord weg, dan houd je twee correcte zinnen over.
Ik fiets graag (maar) mijn vriend gaat altijd met de auto.
Zin 1: Ik fiets graag.
Zin 2: Mijn vriend gaat altijd met de auto.
Slide 7 - Tekstslide
Onderschikking
Bij onderschikking zijn er twee volgordes mogelijk:
1 hoofdzin + bijzin:
Ik bel je, zodra ik thuis ben.
2 bijzin + hoofdzin:
Zodra ik thuis ben, bel ik je.
Slide 8 - Tekstslide
Grammatica woordsoorten
Het wederkerend werkwoord
Slide 9 - Tekstslide
Wederkerend werkwoord
Een wederkerend werkwoord (wkww) is een werkwoord waar zich voor staat in de infinitief: zich misdragen, zich wassen.
De voetballers hebben zich vreselijk misdragen na de klassieker Ajax-Feijenoord.
De poes waste zich in het lentezonnetje.
Slide 10 - Tekstslide
Wederkerend voornaamwoord
Het wederkerend voornaamwoord (wvn) zich past zich steeds aan het onderwerp aan:
ik vergis me,
jij vergist je, u vergist u
hij vergist zich
wij vergissen ons
jullie vergissen je
zij vergissen zich
Slide 11 - Tekstslide
Wederkerig voornaamwoord
Er is één wederkerig voornaamwoord (wgv): elkaar.
Slide 12 - Tekstslide
Telwoorden
Een telwoord (tw) geeft een hoeveelheid of een volgorde aan. Er zijn twee soorten telwoorden:
Een hoofdtelwoord (htw): geeft een hoeveelheid aan.
Ik heb ... (drie, honderdtwintig, veel) pennen in mijn etui.
Een rangtelwoord (rtw): geeft een volgorde aan.
Ik zit op de ... (zesde, twintigste, middelste, laatste) rij in de klas.
Slide 13 - Tekstslide
Bepaald/onbepaald
Hoofd- en rangtelwoorden kunnen bepaald (precies) zijn:
Twintig (htw) scholieren kunnen meedoen aan de talentenjacht. De eerste (rtw) prijs is een iPad.
Hoofd- en rangtelwoorden kunnen ook onbepaald (niet precies) zijn:
Enkele (htw) leerlingen konden niet meer meedoen.
Veel (htw) docenten wisten niet wat te doen.
Slide 14 - Tekstslide
Oefenen (10 min.)
2.7 Grammatica zinsdelen
opdracht 1, 4, 8, 12
2.8 Grammatica woordsoorten
opdracht 1, 8, 12
Slide 15 - Tekstslide
2.5 Woorden
Doel:
Ik kan Latijnse voor- en achtervoegsels correct gebruiken.
Slide 16 - Tekstslide
Woordenlijst
We bekijken de woordenlijst.
Samen maken opdracht 9
Slide 17 - Tekstslide
Latijnse voor- en achtervoegsels
Tabel blz. 119
We maken samen opdracht 12.
Slide 18 - Tekstslide
Huiswerk 13 januari
Maken 2.5 Woorden (online)
opdracht 15, Test jezelf
Slide 19 - Tekstslide
Doel
Ik kan Latijnse voor- en achtervoegsels correct gebruiken.
Wij gebruiken cookies om jouw gebruikerservaring te verbeteren en persoonlijke content aan te bieden. Door gebruik te maken van LessonUp ga je akkoord met ons cookiebeleid.