Examenvoorbereiding lezen/luisteren 3F


Lezen/Luisteren 3F


voorbereiding CE Nederlands 3F
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les


Lezen/Luisteren 3F


voorbereiding CE Nederlands 3F

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat gaan we doen?
- Informatie over het examen
- Tips
- Oefenexamen

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoelen
• Je kan verschillende tekstsoorten en -doelen benoemen en hier voorbeelden bij geven.
• Je hebt inzicht in welke type vragen voorkomen in het examen en je geeft voorbeelden hierbij.
• Je weet hoe je een lees- en luistertekst moet aanpakken om tot een beter tekstbegrip te komen.
• Je neemt de tips tot je en beslist zelf of en in hoeverre je er gebruik van maakt.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Soorten vragen
- begripsvragen 
- interpretatievragen 
- evaluatievragen
- samenvattingsvragen


Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Begripsvragen
 Vragen van deze soort zijn erg divers. Je moet
tekstsoorten kunnen benoemen;
de hoofdgedachte van een tekst kunnen benoemen;
• aangeven wat het ene deel van een tekst met een ander deel te maken heeft;
• hoofd- en bijzaken, meningen en feiten kunnen onderscheiden;
• standpunt en argument kunnen onderscheiden;
• drogredenen en argumenten kunnen onderscheiden.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

interpretatievragen
Bij dit soort vragen moet je conclusies trekken naar aanleiding van de tekst of een deel van de tekst. Of je moet conclusies trekken over wat de schrijver van een tekst bedoelt met een bepaalde formulering. Ook moet je verschillende onderdelen van een tekst of hele teksten met elkaar kunnen vergelijken

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe doe je dat?
• Let bij vragen over de bedoeling van de schrijver speciaal op synoniemen tussen woorden in de tekst en de antwoordopties.
• Als de vraag niet over een bepaalde zin gaat, maar over de bedoeling van de schrijver met de hele tekst, kijk dan vooral naar aanwijzingen in de titel, de inleiding en het slot.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Evaluatievragen
  • Wat is het doel van een tekst?
  • Welke delen hangen met elkaar samen? 
  •  Argumentatie van een betogende tekst beoordelen: 
Is die argumentatie aanvaardbaar of niet? En waarom? 
  • Voor wie is de tekst waardevol? en waarom?

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe doe je dit?
Doel van een tekst is vaak af te leiden uit de titel, de inleiding en het slot. 
• Bestaat de kern vooral uit argumenten?:  Dan  betogende tekst.
 Bestaat de kern vooral uit feiten, oorzaken of verklaringen? Dan is het eerder een informerende tekst.
• Let op signaalwoorden.
• Een argumentatie is niet aanvaardbaar als er drogredenen worden gebruikt, of als er geen of te weinig goede argumenten worden gegeven. 
• Als de vraag gaat over de waarde van een tekst voor het publiek, bedenk dan wat het doel is van  en voor welk publiek het bedoeld is.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Samenvattingsvragen

Zo ga je te werk:
• Bekijk welk antwoord het beste aansluit bij de titel, de inleiding en het slot van de tekst. Daar is vaak de belangrijkste informatie te vinden, dus die hoort ook in de samenvatting.
• Antwoordopties waarin voorbeelden of andere details worden genoemd, zijn fout. Voorbeelden horen niet in een samenvatting thuis.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tips
  • allemaal meerkeuzevragen
  • lees de vraag en alle antwoordopties voordat je iets invult
  • bedenk welke antwoorden zeker fout zijn
  • controleer of je alle vragen beantwoord hebt
  • Weet je het antwoord niet zeker? Schrijf  de vraag op en laat liggen voor later. 
  • Wees goed uitgerust

Slide 11 - Tekstslide

  • Door eerst de vraag en antwoordmogelijkheden te lezen, weet je wat de mogelijkheden zijn. Zo kun je gericht lezen/luisteren en lees/hoor je het juiste antwoord sneller. 
  • Als je denkt het antwoord te weten zonder de tekst te lezen, toch vraag en tekst lezen! Ook als je denkt het juiste antwoord te hebben gevonden, de andere antwoorden nog nalezen. 
Tips
  •  Zoek naar synoniemen
  •  Goed lezen
  • kritisch zijn in het vergelijken van de antwoorden met de (gesproken) tekst.
  • Kijk ook goed naar wat er wordt gevraagd
    - Onderwerp is wat anders dan de aanleiding

Slide 12 - Tekstslide

  • Door eerst de vraag en antwoordmogelijkheden te lezen, weet je wat de mogelijkheden zijn. Zo kun je gericht lezen/luisteren en lees/hoor je het juiste antwoord sneller. 
  • Als je denkt het antwoord te weten zonder de tekst te lezen, toch vraag en tekst lezen! Ook als je denkt het juiste antwoord te hebben gevonden, de andere antwoorden nog nalezen. 
Waar gaan begripsvragen over?
A
hoofdgedachte/onderwerp
B
oorzaak-gevolg/ middel-doel
C
hoofd-/bijzaken
D
drogreden/argument

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Interpretatievragen kun je letterlijk uit de tekst halen.
A
waar
B
niet waar

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Samenvattingsvragen moeten altijd in eigen woorden worden geformuleerd.
A
waar
B
niet waar

Slide 15 - Quizvraag

Meestal wel, maar dan staat dat duidelijk aangegeven. 
Drogreden

Een drogreden (schijnreden, onjuiste redenatie) is een reden of redenering die niet klopt, maar wel aannemelijk lijkt.


Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onjuiste argumenten


8 meest voorkomende drogredenen: 

1. Onjuiste oorzaak-gevolgrelatie
Er wordt gedaan alsof er een verband is tussen de oorzaak en het gevolg van iets, terwijl dit verband niet bestaat of niet bewezen is. Voorbeeld:

"Sinds het verboden is om te appen op te fiets, zijn er minder dodelijke verkeersongevallen geweest. Appen op de fiets zorgt dus voor veel doden". 
  • Het kan ook toeval zijn dat er minder dodelijke verkeersongevallen zijn geweest. Het is niet bewezen dat appen op de fiets zorgt voor veel doden, dus dit is geen sterk argument.






Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onjuiste argumenten


2. De verkeerde vergelijking. 
Er worden twee zaken onterecht met elkaar vergeleken. Dit zijn dus zaken die eigenlijk niet te vergelijken zijn. 
Voorbeeld:

"Geschiedenislessen zijn helemaal niet belangrijk. Oude kleren gooi je toch ook gewoon weg?"

In dit voorbeeld worden geschiedenislessen vergeleken met oude kleren. Dit is geen sterk argument, omdat dit onlogische en geen relevante dingen zijn om met elkaar te vergelijken.



5. ontduiken van de bewijslast
6. verkeerd autoriteitsargument
7. beroep op traditie
8. persoonlijke aanval






Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onjuiste argumenten
3. De overhaaste generalisatie.
Er wordt uit een enkel geval of een enkele situatie een conclusie getrokken die voor alle gevallen geldt. Voorbeeld:
"Mijn oma dronk elke dag 3 glazen cola en zij is 92 jaar oud geworden. Het drinken van cola is dus gezond."
Het feit dat één persoon toevallig cola dronk en oud werd, is geen bewijs om te kunnen zeggen dat cola gezond is. Misschien zou deze persoon wel 100 zijn geworden als ze geen cola had gedronken.


Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onjuiste argumenten 
4. De cirkelredenering. 
Er wordt eigenlijk helemaal geen argument gegeven, maar het standpunt wordt in andere woorden herhaald. In een cirkelredenering wordt dus geen nieuwe informatie gegeven. Voorbeeld: "Ik vind vrijheid van meningsuiting erg belangrijk, omdat ik vind dat iedereen moet kunnen zeggen wat hij of zij denkt".  

In dit voorbeeld wordt er twee keer hetzelfde gezegd.          Je kunt de cirkelredenering omdraaien: Ik vind dat iedereen moet kunnen zeggen wat hij of zij denkt, omdat ik vrijheid van meningsuiting erg belangrijk vind. De vraag blijft: waaróm vindt deze persoon dit zo belangrijk? Er is dus geen onderbouwing van het standpunt, wat het een zwakke argumentatie maakt.

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onjuiste argumentatie 
5. De persoonlijke aanval  
De persoon (de ‘tegenstander’) wordt aangevallen en niet zijn of haar argumenten. Voorbeeld:
"Jij weet helemaal niks over gezond en gevarieerd eten, je bent zelf veel te zwaar"!
Door iemand persoonlijk aan te vallen, trek je zijn of haar geloofwaardigheid in twijfel, terwijl hier geen reden voor is. Iemand die te zwaar is kan best veel weten over gezond en gevarieerd eten. Er wordt hier op de man gespeeld in plaats van op de bal.


Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onjuiste argumentatie
6. Het ontduiken van de bewijslast
Er wordt niks bewezen; er wordt gedaan alsof er geen bewijs nodig is. Voorbeeld:
"Die voetballer had rood moeten krijgen voor die actie! Iedereen kent toch de regels van voetbal?"
Soms wordt er bij het ontduiken van bewijslast ook geprobeerd om de ander het tegendeel te laten bewijzen. De bewijslast wordt dus omgedraaid. Voorbeeld:
"Natuurlijk moeten we meer bewegen, geef me één goede reden om dit niet te doen?!"
Bij beide voorbeelden geldt dat de standpunten (respectievelijk: die voetballer had rood moeten krijgen voor die actie en natuurlijk moeten we meer bewegen) niet worden onderbouwd. De bewijslast wordt dus ontdoken of verschoven.




Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onjuiste argumentatie
7. Het vertekenen van het standpunt
Er worden woorden in de mond van de ‘tegenstander’ gelegd die hij of zij helemaal niet zo bedoelde. Voorbeeld:
Man: Ik vind vrouwen soms erg snel geïrriteerd.
Vrouw: Dus jij vindt dat ik een kort lontje heb?!
Misschien vindt deze man helemaal niet dat zijn vrouw snel geïrriteerd is of een kort lontje heeft, maar zij legt hem wel deze woorden in de mond.


Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onjuiste argumentatie
8. Het bespelen van het publiek
Er wordt iets beweerd waar je als publiek niet snel tegenin durft te gaan. Voorbeeld:
"U bent natuurlijk allemaal slim genoeg om mijn standpunt te begrijpen."
Hier zal je niet snel tegenin durven gaan, omdat je dan indirect zegt dat jij niet slim bent. Toch is het juist wél slim om te vragen naar een onderbouwing van het standpunt, omdat deze ontbreekt.


Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onjuiste argumentatie
9. Een onjuist beroep op een autoriteit
Er wordt een bekend persoon aangehaald om het standpunt mee te onderbouwen, maar deze persoon heeft weinig te maken met de zaak. Voorbeeld:
"De economie is alleen nog te redden als de Nederlandse staat eigenaar wordt van alle banken. Gordon zei dit gisteren nog op tv!"
Het feit dat Gordon dit heeft gezegd op tv, wil niet zeggen dat het dan ook waar is. Gordon is immers een zanger en geen econoom.


Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onjuiste argumentatie
10. Een onjuist beroep op een kenmerk of eigenschap
Er wordt extra nadruk gelegd op minder relevante kenmerken of eigenschappen, terwijl wél relevante kenmerken of eigenschappen juist worden genegeerd. Voorbeeld:
"Dat meisje draagt alleen maar grijze kleren, zij is vast totaal niet creatief."
Bij dit voorbeeld wordt er nadruk gelegd op de grijze kleren van het meisje, terwijl het veel relevanter is om bijvoorbeeld na te gaan of dit meisje goed kan tekenen, schrijven of schilderen.


Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onjuiste argumentatie
11. Het overdrijven van de voor- of nadelen
De voordelen van een kwestie worden overdreven en de nadelen worden juist niet genoemd, of andersom. Voorbeeld:
"Scholen zouden een uur eerder moeten beginnen, omdat zowel de leerlingen als de docenten dan langer van hun middag kunnen genieten, meer tijd hebben voor huiswerk of het nakijken van toetsen en een gezond ochtendritme ontwikkelen."

Bij dit voorbeeld worden meerdere voordelen gegeven van het vroeger beginnen van scholen. Nadelen (niet iedereen is een ochtendmens, leerlingen en docenten voelen zich niet uitgeslapen, et cetera) worden genegeerd.


Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onjuiste argumentatie
12. Een vals dilemma
Er wordt gedaan alsof er slechts een keuze is tussen twee mogelijkheden, terwijl er in werkelijkheid veel meer mogelijkheden zijn. Voorbeeld:
"De wetenschap kan het ontstaan van graancirkels niet goed verklaren, dus graancirkels zijn het werk van aliens."
Er worden twee opties aangedragen: óf de wetenschap moet het kunnen verklaren (optie A) óf graancirkels zijn het werk van aliëns (optie B). Dit zijn echter niet de enige opties. Misschien is de wetenschap momenteel niet zo ver dat ze het fenomeen kan verklaren, maar is ze dat over 10 jaar wel. kunnen dus meerdere verklaringen zijn voor het fenomeen.


Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Drogredenen

Waarom moet je dit weten? Of beter gezegd; waarom moet je drogredenen kunnen herkennen?


  • Om inhoudelijk sterk over te komen.

Niet zomaar iets roepen zonder na te denken.

  • Om andermans argumentatiefouten te kunnen doorzien (en dus ook in teksten.


Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tekstverbanden
In een tekst staan vaak verschillende verbanden. Als je de verbanden ziet, begrijp je de tekst beter.

Let op signaalwoorden. Die geven het verband aan in de tekst.

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een aantal voorbeelden
Tekstverband
Signaalwoorden
Reden
daarom, omdat, namelijk
Tegenstelling
maar, echter, hoewel
Conclusie
kortom, dus
Oorzaak-gevolg
doordat, daardoor, zodat

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

let op! 
  • Bij een informerende tekst is de hoofdgedachte en feitelijke zin. 
  • Bij een overtuigende/betogende tekst is de hoofdgedachte een mening. 
  • Bij een activerende tekst is de hoofdgedachte en opdracht. 'doe dit'. 

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat maakt een tekst (minder) betrouwbaar?

Slide 33 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waarom is het belangrijk dat we feiten en meningen kunnen onderscheiden?

Slide 35 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vertel in je eigen woorden: hoe herken je of iets een feit of een mening is?

Slide 36 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

want

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

mening
want
argument

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

sporten is goed voor je
Geef een objectief argument

Slide 39 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

sporten is goed voor je
Geef een subjectief argument

Slide 40 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Oefenen in Examensprint en Facet
  • Ga naar examensprint 3F: Waar sta je nu-> oefenexamen 2022/2023 (Of ga naar Facet.mbo) 

Oefen thuis met Examensprint of met Facet ( https://mbo-oefenomgeving.facet.onl/facet-openbaar-portaal/welkom) 


Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ik voel me goed voorbereid op het examen
😒🙁😐🙂😃

Slide 42 - Poll

Deze slide heeft geen instructies