Kern woordsoorten

Herhaling Grammatica Woordsoorten
Deze les
-Pen en papier voor aantekeningen!
-Tien minuten uitleg moeilijke woordsoorten
-Lezen
Weektaak: H5 en 6 (morgen aftekenen)
-Verder werken aan fictie

1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Herhaling Grammatica Woordsoorten
Deze les
-Pen en papier voor aantekeningen!
-Tien minuten uitleg moeilijke woordsoorten
-Lezen
Weektaak: H5 en 6 (morgen aftekenen)
-Verder werken aan fictie

Slide 1 - Tekstslide

Gram. woordsoorten

Een zelfstandig naamwoord (zn) is een woord voor een mens, die plant, ding of gevoel. 
  • Een zelfstandig naamwoord heeft meestal een enkelvoud en een meervoud.
  • Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken.
  • Je kunt er meestal de, het of een voor zetten.
  • Een eigennaam (zn-e) is ook een zelfstandig naamwoord. 

> concreet zelfstandig naamwoord (czn): is iets wat je kunt aanraken: stoel, kauwgom
> abstract zelfstandig naamwoord (azn): geeft iets aan wat je niet kunt aanraken of wat niet bestaat: liefde, week, elfje
 

Slide 2 - Tekstslide

Wat is een zelfstandig naamwoord
A
Vertrekken
B
Koerier
C
Geweldig
D
Manager

Slide 3 - Quizvraag

Concreet zelfstandig naamwoord
abstract zelfstandig naamwoord
neef
bakker
dag
Carolien
vrede
balpen
Geldrop
vriend-schap

Slide 4 - Sleepvraag

Wat is geen zelfstandig naamwoord?
A
roepen
B
kleding
C
schaal
D
kerstkaart

Slide 5 - Quizvraag

Concreet zelfstandig naamwoord
abstract zelfstandig naamwoord
zomer
slager
week
Lotte
vrede
potlood
nicht
liefde

Slide 6 - Sleepvraag

Zelfstandig naamwoord
Geen zelfstandig naamwoord
Glas
Prachtig
Honden
Vriendschap
voor
Hengelo
die
alweer

Slide 7 - Sleepvraag

H1 Gram. woordsoorten


Er zijn drie lidwoorden: de, het, een.

Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord, maar soms staan er tussen het lidwoord en het zelfstandig naamwoord nog andere woorden. 

  • bepaalde lidwoorden (blw): de, het
  • onbepaalde lidwoord (olw): een

Slide 8 - Tekstslide

Bepaalde lidwoorden zijn:
A
de, een
B
een, het
C
de, het
D
de, het, een

Slide 9 - Quizvraag

Welke zinnen bevatten een bepaald lidwoord?
De kat loopt naar huis.
Je kunt mij blij maken met een reep chocola.
Ik hoop niet dat de tijd bijna om is.
Het is tijd voor een lekker drankje.

Slide 10 - Sleepvraag

In welke zin is 'het'
geen bepaald lidwoord?
A
Jij gaat het vertellen.
B
Ik zoek het boek.
C
Het meisje loopt daar.

Slide 11 - Quizvraag

Hoofdstuk 2

Slide 12 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
Vertelt iets over het zelfstandig naamwoord.
Bv. 'Wat een spannende film.' 
Spannende vertelt iets over het ZN film.

Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord 
zegt van welke stof iets gemaakt is.
Bv. 'Een zilveren armband.'  

H2 Gram. woordsoorten

Slide 13 - Tekstslide

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?
A
Dit woord zegt iets over een werkwoord
B
Dit woord zegt iets over een voorzetsel
C
Dit woord zegt iets over een zelfstandig naamwoord
D
Dit woord zegt iets over een lidwoord

Slide 14 - Quizvraag

Welk bijvoeglijk naamwoord is een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
A
De lelijke kast
B
De metalen kast
C
De grijze kast
D
De oude kast

Slide 15 - Quizvraag

Een bijvoeglijk naamwoord:
- staat meestal vóór het zelfstandig naamwoord
- heeft vaak een korte en een lange vorm. Bv. sterk/sterke, droog/droge, gek/gekke
- Kent de 'trappen van vergelijking. Bv. gaaf-gaver-gaafst

Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord:
- heeft maar één vorm en eindigt vaak op -en. Bv. koperen, houten. 
- staat altijd vóór het z.n. 
- heeft géén trappen van vergelijking.
H2 Gram. woordsoorten

Slide 16 - Tekstslide

blauwe
langzame
mooie
jas
tafel
fiets
Bijvoeglijk naamwoord
de
het
Zelfstandignaamwoord
Onbepaald lidwoord
Bepaald lidwoord
een

Slide 17 - Sleepvraag

H5/6 Gram. woordsoorten

Persoonlijk voornaamwoord (pers. vnw.)

Een persoonlijk voornaamwoord duidt een persoon, dier of ding aan. 

VB. Zij verloren de wedstrijd. Pas op, hij bijt! Ik heb het op tafel gelegd.

Slide 18 - Tekstslide

Wat is een persoonlijk voornaamwoord?
A
Mijn, jouw, haar, uw, ons, jullie etc.
B
Ik, jij, hij, zij, wij, jullie etc.
C
Wijst iets aan: deze, die, dit en dat
D
Plakt twee zinnen aan elkaar

Slide 19 - Quizvraag

persoonlijk voornaamwoord
Zij
geeft
de
kaarten
aan
ons.
Hebt
u
ons
gezien
tijdens
dat
feestje
van
hem.

Slide 20 - Sleepvraag

HET kan ook een persoonlijk voornaamwoord zijn...
A
Jazeker!
B
Nee!
C
Ik weet het echt niet...

Slide 21 - Quizvraag

H3 Gram. woordsoorten

Bezittelijk voornaamwoord (bez. vnw.)

Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is, een bezit. Het staat altijd vóór het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort. 

VB: jullie tuin, ons feest, jouw beste vriend

Maar: de tuin is van jullie > in dit geval is 'jullie' een pers. vnw.

 

Slide 22 - Tekstslide

persoonlijk voornaamwoord
bezittelijk voornaamwoord
jullie
me
je
haar
hij
uw
ons
ze
hun
zijn
jouw
hem

Slide 23 - Sleepvraag

Sleep het juiste bezittelijk voornaamwoord naar het juiste persoonlijk voornaamwoord.
ik
jij
hij
wij
zij (meervoud)
zijn
hun
mijn
onze
jouw

Slide 24 - Sleepvraag

Maakt haar verhaal jou ook zo vrolijk?
werkwoord
bezittelijk voornaamwoord
zelfstandig naamwoord
persoonlijk voornaamwoord
Maakt
haar
verhaal
jou

Slide 25 - Sleepvraag

Bijwoord
- geeft extra informatie over:
1. Een werkwoord
2. Een bijvoeglijk naamwoord
3. Een ander bijwoord.

Hoe kan hij zo hard rennen?
Hard --> zegt iets over het werkwoord 'rennen'.
Zo --> zegt iets over het bijwoord 'hard'.



Slide 26 - Tekstslide

Bijwoord
Een bijwoord zegt iets over een bijvoeglijk naamwoord:  
Zij is een heel goede leerling.
of over een werkwoord:  Die auto rijdt hard
Een bijwoord kan ook iets zeggen over een ander bijwoord:
Die auto rijdt heel hard.
Soms zegt een bijwoord iets over een zinsdeel of een hele zin:
Gelukkig is het probleem opgelost.

Slide 27 - Tekstslide

Controle ...bijwoord

Een bijwoord (bw) geeft een tijd, plaats, frequentie, 

ontkenning, graad of hoeveelheid aan. 



En ook....:)

Voorbeelden: niet, toch, ook, vaak, erg

Slide 28 - Tekstslide

Nakijken kern opdr. 1
a. ZN: Musical, Sunset Boulevard, LW: de, het, de
b.ZN: regie, musical, zin, woord, BN: ouderwets, goede,
LW: de, het
c. ZN: privacywet, weken, werking, sportverenigingen, Nederland, administratie, orde, BN: nieuwe, Europese, LW: de
d. ZN: sportverenigingen, toestemming, ouders, foto's, jeugdleden
e. ZN: aantal, vliegbewegingen, Schiphol, jaren, BN: afgelopen, LW: het, de
f. ZN: circusvrachtwagen, olifanten, maandag, snelweg, Spanje. LW: een, een

Slide 29 - Tekstslide

Leesboek
Uit/niet mee? Weektaak

Slide 30 - Tekstslide