Teken tweemaal de structuurformule van propeen, C3H6.
Geef aan welke bindingen tussen en in de twee moleculen voorkomen.
Herhaal opdracht 1 en 2, maar dan met methanol, CH4O.
Slide 6 - Tekstslide
Propeen (C3H6)
Slide 7 - Tekstslide
Methanol (CH3OH)
Slide 8 - Tekstslide
Hydrofiel en hydrofoob
Hydros = water
Filos = liefde
Fobos = angst
Hydrofiele stoffen mengen goed met hydrofiele stoffenen lossen goed op in water (polaire stof)
Hydrofobe stoffen mengen goed met hydrofobe stoffen en lossen niet goed op in water
Voor oplosbaarheid geldt:
Soort zoekt soort
Slide 9 - Tekstslide
Wanneer hydrofiel?
Hydrofiel als: 1 of meer OH- of NH-groepen (voor H-bruggen) en de rest van het molecuul is niet te groot
Niet te groot = max 4 C's voor 1 OH of NH groep
De rest is hydrofoob
Hoe komt het dat een molecuul hydrofiel is?
Dat komt doordat O- en N-atomen harder aan een elektronenpaar trekt dan de waterstofatomen. Hierdoor ontstaat er een klein ladingsverschil = partiële lading. Je noemt deze binding dan polair (twee geladen kanten).
Slide 10 - Tekstslide
Hydrofiel en hydrofoob mengen (Emulsie)
Hydrofiel mengt met hydrofiel
Hydrofoob mengt met hydrofoob
Hydrofoob mengt niet met hydrofiel
Emulgator: een combinatie van hydrofiel en hydrofoob
V.b.
Slide 11 - Tekstslide
Lesdoelen: je kunt na deze paragraaf
• Op basis van de structuurformule voorspellen of een moleculaire stof oplosbaar is in water.
• De termen hydrofiel en hydrofoob toelichten en gebruiken.
• Uitleggen wat de begrippen oplosbaarheid, verzadigde en onverzadigde oplossing inhouden.
• Een ijklijn tekenen en gebruiken.
• Verschillende soorten mengsels omschrijven en voorbeelden van deze mengsels geven.
Slide 12 - Tekstslide
Werken aan:
Leren:H4.3
Maken Les 1: 25, 26, 29 of 30, 31 of 32, 34, 35, 36, 37, 38