H4.3 Moleculaire stoffen mengen

H4.3 Moleculaire stoffen mengen
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 32 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

H4.3 Moleculaire stoffen mengen

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
Je kunt na afloop van de les:
  • op basis van de structuurformule voorspellen of een moleculaire stof oplosbaar is in water;
  • de termen hydrofiel en hydrofoob toelichten en gebruiken;
  • uitleggen wat de begrippen oplosbaarheid, verzadigde en onverzadigde oplossing inhouden;
  • een ijklijn tekenen en gebruiken;
  • verschillende soorten mengsels omschrijven en voorbeelden van deze mengsels geven

Slide 2 - Tekstslide

Herhaling: Polair, Apolair en Ionbinding
Het verschil in elektronegativiteit (ΔEN) bepaalt het soort binding (BiNaS 40A)

ΔEN
Soort binding
Voorbeeld
< 0,4
Apolair
C-H, C-S, C=S
0,4-1,7
Polair
C-F, H-Cl, C-O, C=O
> 1,7
Ion
Na+ Cl-

Slide 3 - Tekstslide

Oplosbaarheid
  • Polaire stoffen lossen goed op in andere polaire stoffen

  • Apolaire stoffen lossen goed op in andere apolaire stoffen


  • Polaire stoffen lossen slecht op in apolaire stoffen (en andersom)



Slide 4 - Tekstslide

H2O = Polair
Water is de belangrijkste polaire stof


Polaire stoffen lossen dus goed op in water
Deze worden hydrofiel genoemd
Stoffen die niet oplossen in water heten hydrofoob 
Bijv. wasbenzine



Slide 5 - Tekstslide

Hydrofiel en Hydrofoob
Methanol
Wanneer een stof in staat is om waterstofbruggen te vormen lost hij beter op in water
---O-H
---N-H
Polaire stof

Slide 6 - Tekstslide

Polaire kop - apolaire staart
Propanol lost dus goed op in water!

Slide 7 - Tekstslide

Polaire kop-lange apolaire staart
Nonaanol = hydrofoob door zijn hele
lange apolaire staart

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Deze Leerdoelen heb je behaald:
Je kunt na afloop van de les:
  • op basis van de structuurformule voorspellen of een moleculaire stof oplosbaar is in water;
  • de termen hydrofiel en hydrofoob toelichten en gebruiken;
  • uitleggen wat de begrippen oplosbaarheid, verzadigde en onverzadigde oplossing inhouden;
  • een ijklijn tekenen en gebruiken;
  • verschillende soorten mengsels omschrijven en voorbeelden van deze mengsels geven

Slide 11 - Tekstslide

Maak opdracht 24 en 25

Slide 12 - Tekstslide

Antwoord 24 en 25

Slide 13 - Tekstslide

Oplosbaarheid

Slide 14 - Tekstslide

Oplosbaarheid
De oplosbaarheid is de hoeveelheid van een stof die maximaal kan oplossen in een oplosmiddel.

Wordt er minder opgelost, dan is de oplossing 
onverzadigd.
Wordt er geprobeerd meer op te lossen, 
dan is de oplossing verzadigd.


Slide 15 - Tekstslide

Oplosbaarheid
De oplosbaarheid hangt af van:
  • Het soort oplosmiddel
  • De hoeveelheid van het oplosmiddel
  • De temperatuur van het oplosmiddel



Slide 16 - Tekstslide

Oplosbaarheid
Let op:
Van vaste stoffen kan meer oplossen bij een hogere temperatuur van het oplosmiddel.

Bij een hogere temperatuur lossen minder gassen op in het oplosmiddel. 


Slide 17 - Tekstslide

Aflezen grafiek
Grafiek 4.23 blz 113

Hoeveel gram sacharose kan je oplossen in water bij een temperatuur van 90?
420 gram per 100 gram water

Slide 18 - Tekstslide

Maak opdracht 29

Slide 19 - Tekstslide

Antwoord 29

Slide 20 - Tekstslide

Maak opdracht 32

Slide 21 - Tekstslide

Antwoord vraag 32

Slide 22 - Tekstslide

Deze Leerdoelen heb je behaald:
Je kunt na afloop van de les:
  • op basis van de structuurformule voorspellen of een moleculaire stof oplosbaar is in water;
  • de termen hydrofiel en hydrofoob toelichten en gebruiken;
  • uitleggen wat de begrippen oplosbaarheid, verzadigde en onverzadigde oplossing inhouden;
  • een ijklijn tekenen en gebruiken;
  • verschillende soorten mengsels omschrijven en voorbeelden van deze mengsels geven

Slide 23 - Tekstslide

Soorten mengsels

Slide 24 - Tekstslide

Suspensie
Suspensie
Een vaste stof (s) lost niet op in een oplosmiddel (l).
Bijvoorbeeld: zand in water, verf, nagellak.

Kenmerken:
  • Troebel (= het tegenovergestelde van helder)
  • Altijd gekleurd (kan ook wit zijn)
  • Vaste deeltjes zakken naar de bodem.

Slide 25 - Tekstslide

Oplossing
Oplossing:
Een vaste stof (s) lost volledig op in een oplosmiddel (l)
Bijvoorbeeld: water, suiker of zout in water.


Een vloeistof (l) mengt volledig met een oplosmiddel (l) 
Bijvoorbeeld: ranja met water, afwaswater.

Een gas (g) mengt volledig met een oplosmiddel (l) 
Bijvoorbeeld: koolstofdioxide in water.

Kenmerken van een oplossing:
  • Helder.
  • Doorzichtig.
  • Kan gekleurd zijn.

Slide 26 - Tekstslide

Emulsie
Emulsie:
Een vloeistof (l) lost niet op (mengt niet) in een oplosmiddel (l).
 Bijvoorbeeld: olie in water, melk.
 
Kenmerken:
  • Troebel (= het tegenovergestelde van helder)
  • Meestal gekleurd
  • Na verloop van tijd scheid de emulsie zich in 
    verschillende lagen (2-lagensysteem)

Om een emulsie langer gemengd te houden, wordt een emulgator
toegevoegd.
Bijvoorbeeld: eigeel in mayonaise, afwasmiddel voor vette pan.



Slide 27 - Tekstslide

Rook / nevel /schuim
Rook
  • Vaste stof in gas. 
Nevel/mist
  • vloeistof in een gas.
Schuim
  • gas in een vloeistof


Slide 28 - Tekstslide

Maak opdracht 34

Slide 29 - Tekstslide

Antwoord opgave 34

Slide 30 - Tekstslide

Deze Leerdoelen heb je behaald:
Je kunt na afloop van de les:
  • op basis van de structuurformule voorspellen of een moleculaire stof oplosbaar is in water;
  • de termen hydrofiel en hydrofoob toelichten en gebruiken;
  • uitleggen wat de begrippen oplosbaarheid, verzadigde en onverzadigde oplossing inhouden;
  • een ijklijn tekenen en gebruiken;
  • verschillende soorten mengsels omschrijven en voorbeelden van deze mengsels geven

Slide 31 - Tekstslide

Huiswerk
Maak de volgende opdrachten:
Leer HS4.3 (blz. 111-114)
Maak de vragen 24 t/m 38 (blz. 115-116)
Kijk de opdrachten goed na, wanneer je ze gemaakt hebt.
Maak een notitie van de vragen die je niet snapte of waarvan je meer uitleg wil hebben.
Stel deze vragen de volgende les.

Slide 32 - Tekstslide