H2.3- beweging-havo4
1 / 13
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Wat is de juiste formule voor versnelling?
A
a=ΔtΔv
B
a=Δv⋅Δt
C
a=ΔvΔt
D
a=Δv+Δt
Slide 2 - Quizvraag
Wat is het symbool van versnelling?
A
v
B
a
C
A
D
x
Slide 3 - Quizvraag
De eenheid van versnelling is...
A
N
B
m/s
C
a
D
m/s²
Slide 4 - Quizvraag
Een auto versneld vanuit stilstand in 6,0 s naar 100 km/h.
Wat is de versnelling?
Wat is de versnelling?
A
4,6 ms-2
B
17 ms-2
C
28 ms-2
D
60 ms-2
Slide 5 - Quizvraag
De steilheid van een v,t diagram geeft informatie over...?
A
afstand
B
vertraging
C
versnelling
D
snelheid
Slide 6 - Quizvraag
Hoe groot is de versnelling hier?
A
45 m/s^2
B
10 m/s^2
C
11 m/s^2
D
22 m/s^2
Slide 7 - Quizvraag
Wat is de versnelling in het diagram?
A
2,7 m/s^2
B
-2,7 m/s^2
C
0 m/s^2
D
Kan niet
Slide 8 - Quizvraag
Bij welk plaatje is de versnelling het grootst?
A
B
C
Geen verschil
Slide 9 - Quizvraag
Een auto met een massa van 500 kg heeft een versnelling van 3 m/s^2. Wat is de resultante kracht?
A
1500 N
B
500 N
C
167 N
D
0 N
Slide 10 - Quizvraag
Op een voorwerp werkt een bepaalde resulterende kracht.
Wat gebeurd er met de versnelling als de massa 4x zo groot wordt.
Wat gebeurd er met de versnelling als de massa 4x zo groot wordt.
A
De versnelling wordt ook 4x zo groot
B
De versnelling wordt 4x zo klein
C
De versnelling wordt 2x zo groot
D
De versnelling wordt 2x zo klein
Slide 11 - Quizvraag
Een fietser trapt met een kracht van 130 N. In totaal werkt er 180 N aan wrijvingskracht. Deze fietser zal ......
A
versnellen
B
vertragen
C
de snelheid vasthouden
D
van zijn fiets vallen
Slide 12 - Quizvraag
Hoe ziet het verloop van de afstand tegen de tijd eruit voor de versnelling naar 100 km/h?
A
A
B
B
C
C
D
D
