Trema, apostrof, accenttekens, getallen

Uitleg Spelling : leestekens
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsBasisschoolGroep 8

In deze les zitten 12 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Uitleg Spelling : leestekens

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Lees dit stukje, wat klopt hier niet?
bas was op vakantie in oostenrijk daar ging hij met zijn ouders wandelen in de bergen onderweg kwam hij een heleboel prachtige dieren tegen zoals koeien berggeiten en roofvogels bas maakte van ieder dier een foto thuis vroeg hij aan zijn vader zal ik van deze foto’s een fotoboek maken

Slide 3 - Tekstslide

Waarschijnlijk heb je gemerkt dat het lastig was om deze tekst te lezen. Waar stopte een zin? Waar begon de volgende? Deze woordenbrij is amper te begrijpen. Dat komt omdat er geen hoofdletters en leestekens in staan.

Slide 4 - Tekstslide

Punt
In de eerste voorbeeldtekst is duidelijk geworden hoe belangrijk de punt is. Een punt geeft het einde van een zin aan. Als je alle punten weglaat, heb je geen idee wanneer een zin stopt en de volgende begint.
De punt komt als afsluiter van een zin vaker voor dan het uitroepteken of het vraagteken.

Slide 5 - Tekstslide

Vraagteken
Net als de punt staat het vraagteken aan het eind van de zin. De naam van dit leesteken zegt al waar je het voor gebruikt: om van de zin een vraagzin te maken.

Het zou bijvoorbeeld gek zijn als je zegt:
Help jij je klasgenootjes altijd.
Die zin klopt niet en waarschijnlijk voel je dat ook wel aan als je hem uitspreekt. Dit voorbeeld is pas correct als je de punt vervangt door een vraagteken:
Help jij je klasgenootjes altijd?

Slide 6 - Tekstslide

Uitroepteken
Het uitroepteken is de laatste in het rijtje van leestekens die een zin afsluiten. Een zin met een uitroepteken wordt, zoals de naam al zegt, uitgeroepen als je hem uitspreekt.
Bijvoorbeeld:
Ik heb het helemaal gehad met die hondenpoep!

Slide 7 - Tekstslide

Komma
De komma staat niet aan het eind van de zin, maar er middenin. Een komma geeft aan dat je op die plek een heel kleine pauze neemt als je de zin voorleest. Het is een soort rustmoment.
Het is best lastig om te weten waar je de komma in een zin moet neerzetten. Heel veel mensen doen het op gevoel. Toch zijn er wat regels voor. Ten eerste zet je een komma neer voor voegwoorden, zoals ‘omdat’, ‘want’ en ‘zodat’.

Slide 8 - Tekstslide

Voorbeelden
Thijs gaat naar huis, omdat hij ziek is.
Thijs gaat naar huis, want hij is ziek.
Thijs gaat naar huis, zodat hij uit kan rusten.
Op de middelbare school krijg je vakken als Nederlands, Frans, wiskunde en scheikunde.
Je ziet dat je na een deel van de opsomming steeds een komma plaatst, behalve voor het laatste deel. Daar zet je het woordje ‘en’ neer (zonder komma). 

Slide 9 - Tekstslide

Aanhalingstekens
Aanhalingstekens worden gebruikt om te laten zien dat iemand iets gezegd heeft. Een citaat dus.
Marjo zei: “We krijgen eindelijk een konijntje.“
De juf vroeg: “Wie heeft zijn toets al af?“
“We hebben vakantie!”, riep Dirk.

Slide 10 - Tekstslide

Dubbele punt
De dubbele punt kan voorkomen aan het begin van een opsomming.

Cato heeft veel hobby’s: paardrijden, scouting, turnen en gitaarles.

Slide 11 - Tekstslide

Opdracht
Pak je verhaal van spoken bij de kwelgeest erbij. 
Loop je verhaal langs en bekijk of je de leestekens goed in de tekst kunt verwerken terwijl je hem afschrijft.

Slide 12 - Tekstslide