1. Wat wordt er gezegd als er gegeten wordt?
2. Hoe vraag je aan iemand of hij nog een glas koude melk wil?
3. Hoe zeg je tegen iemand dat zijn vis ook lekker is?
4. Hoe vraag je of jullie nog iets te eten hebben?
5. Hoe vraag je aan iemand of hij soep met zout heeft gekookt?
In deze les zitten 10 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
1. Hast du ________ iPad (o) gesehen? (mijn)
2. Ist das _________ Gitarre (v)? (jouw)
3. Hier ist _________ Party (v) (onze)
4. ________ Mann (m) ist Meister. (jullie)
1. Habt ihr noch etwas zu essen?
2. Willst du ein Glas kalte Milch?
3. Dein Fisch ist auch lecker.
4. (Heb jij) Hast du Gemüse gekocht?
5. Hast du Suppe mit Salz gekocht?
1. Ich möchte aber Orangensaft.
2. Hast du Salat im Supermarkt gekauft.
Schrijf voor jezelf de voltooid deelwoorden op van de 5 woorden in het beeld. Zie bladzijde 190 voor de uitleg van het voltooid deelwoord.
7 minuten maximaal