NN 1 - Grammatica 3w - Zelfstandige en hulpwerkwoorden

 - Grammatica - lesdoelen
Je herhaalt wat zelfstandige naamwoorden zijn.
Je herhaalt wat lidwoorden zijn.
Je herhaalt wat bijvoeglijke naamwoorden zijn.

 Je leert wat zelfstandige werkwoorden en hulpwerkwoorden zijn.




1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

 - Grammatica - lesdoelen
Je herhaalt wat zelfstandige naamwoorden zijn.
Je herhaalt wat lidwoorden zijn.
Je herhaalt wat bijvoeglijke naamwoorden zijn.

 Je leert wat zelfstandige werkwoorden en hulpwerkwoorden zijn.




Slide 1 - Tekstslide

Zinsdelen en Woordsoorten
Een zinsdeel is één woord of een groepje woorden
in een zin die bij elkaar horen.


Een woordsoort is een categorie waarin je
woorden kunt indelen.



Slide 2 - Tekstslide

Zinsdelen 


  Jan |  heeft   | Pim | een mooi boek | geleend.
  ow  | pv/wg  |  mv  |          lv               |     wg.      


Slide 3 - Tekstslide

Woordsoorten
  Janheeft | Pim | een | mooi | boek | geleend.

zelfstandige naamwoorden: Jan, Pim, boek
lidwoorden: een
bijvoeglijk naamwoord: mooi
werkwoorden: heeft, geleend 


Slide 4 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord [zn]
Wat weten jullie nog van deze woordsoort?

Zelfstandig naamwoord [zn]

Slide 5 - Tekstslide


Een zelfstandig naamwoord...
A
is altijd met een hoofdletter
B
is een mens, dier, plant, ding of gevoel
C
heeft altijd een lidwoord
D
heeft altijd een meervoud

Slide 6 - Quizvraag

Een zelfstandig naamwoord: 
1. is een woord voor een: mens, dier, plant, ding of gevoel 

2. heeft meestal een enkelvoud en meervoud: huis - huizen

3. kan vaak verkleind worden: huis - huisje

4. je kunt er vaak de, het of een voor zetten: het huis


Slide 7 - Tekstslide

Lidwoord [lw]
Wat weten jullie nog van deze woordsoort?

Lidwoord [lw]

Slide 8 - Tekstslide


Een lidwoord...
A
staat altijd aan het begin van een zin
B
is bepaald (een) of onbepaald (de, het)
C
is bepaald (de, het) of onbepaald (een)
D
staat altijd direct voor het zn

Slide 9 - Quizvraag

Een lidwoord: 
1. is bepaald: de koffie, het colaatje [blw]

2. is onbepaald: een koffie, een colaatje [olw]

3. hoort bij een zelfstandig naamwoord: het huis, de tuin

4. kan ook voor een bijvoeglijk naamwoord staan: de mooie jas


Slide 10 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord [bnw]
Wat weten jullie nog van deze woordsoort?

Bijvoeglijk naamwoord [bnw]

Slide 11 - Tekstslide


Een bijvoeglijk naamwoord...
A
vertelt iets over een zelfstandig naamwoord
B
vertelt iets over een lidwoord
C
vertelt iets over een persoonsvorm
D
vertelt iets over een onderwerp

Slide 12 - Quizvraag

Een bijvoeglijk naamwoord: 
1. vertelt iets over een zn: de saaie wedstrijd, de film is leuk

2. heeft verschillende spelling: een groot huis, een grote auto

3. kent de trappen van vergelijkingoud, ouder, oudst

4. kan van een werkwoord komen: een gebroken hart


Slide 13 - Tekstslide


Wat is het zelfstandig naamwoord?

De jonge kinderen gaan vanmiddag buiten spelen.
A
gaan
B
buiten
C
spelen
D
kinderen

Slide 14 - Quizvraag


Wat is het lidwoord?

De jonge kinderen gaan vanmiddag buiten spelen.
A
de
B
buiten
C
spelen
D
vanmiddag

Slide 15 - Quizvraag


Wat is het bijvoeglijk naamwoord?

De jonge kinderen gaan vanmiddag buiten spelen.
A
de
B
jonge
C
spelen
D
vanmiddag

Slide 16 - Quizvraag

Zelfstandig werkwoord [zww]
Jan kijkt een film met zijn zusje.

Als er maar één werkwoord in de zin staat dan is dat een
zelfstandig werkwoord (kijkt)

zinsdeel: persoonsvorm [pv] 
woordsoort: zelfstandig werkwoord [zww]

Slide 17 - Tekstslide

Hulpwerkwoord [hww]
Jan heeft met zijn zusje een film gekeken.

Als er meerdere werkwoorden in de zin staan dan is dat een
hulpwerkwoord (heeft) +
 een
 zelfstandig werkwoord (gekeken)

zinsdeel: werkwoordelijk gezegde [wg] 
woordsoort: hulpwerkwoord + zelfstandig werkwoord 

Slide 18 - Tekstslide

Herkennen van [hww] en [zww]
1. Als de zin maar één werkwoord heeft dan is dat zelfstandig:
Wij eten vanavond spaghetti met pesto.

2. Als de zin meerdere werkwoorden heeft dan is er maar één zelfstandig werkwoord, de rest zijn hulpwerkwoorden:
Wij hebben gisteravond spaghetti met pesto gegeten.
Wij zullen vanavond spaghetti met pesto gaan eten.


Slide 19 - Tekstslide


Wat is het zelfstandige werkwoord?

De kinderen gaan vanmiddag in het park spelen.
A
gaan
B
gaan + spelen
C
spelen
D
de kinderen

Slide 20 - Quizvraag


Wat is het zelfstandige werkwoord?

Hij zat tijdens de uitleg te gamen.
A
zat
B
hij
C
te
D
gamen

Slide 21 - Quizvraag


Wat is het hulpwerkwoord?

Waarom heb je niet goed geluisterd?
A
heb + geluisterd
B
heb
C
heb je
D
geluisterd

Slide 22 - Quizvraag


Wat zijn de hulpwerkwoorden?

Hij vroeg of ik hem wilde helpen verhuizen.
A
vroeg
B
wilde
C
vroeg, wilde, helpen
D
wilde, helpen, verhuizen

Slide 23 - Quizvraag

Ik
zou
wel
een hond
willen
hebben.
hww
zww
hww

Slide 24 - Sleepvraag


Els wil graag een keer gaan bungeejumpen.


Slide 25 - Tekstslide


Els wil graag een keer gaan bungeejumpen.


Slide 26 - Tekstslide

Voor een Elfstedentocht moet het echt veel harder gaan vriezen.


Slide 27 - Tekstslide

Voor een Elfstedentocht moet het echt veel harder gaan vriezen.


Slide 28 - Tekstslide


Had je mijn fietssleutel niet beter in je portemonnee kunnen bewaren?


Slide 29 - Tekstslide


Had je mijn fietssleutel niet beter in je portemonnee kunnen bewaren?


Slide 30 - Tekstslide


De buurvrouw zal echt wel voor je plantjes willen zorgen tijdens de vakantie.


Slide 31 - Tekstslide


De buurvrouw zal echt wel voor je plantjes willen zorgen tijdens de vakantie.


Slide 32 - Tekstslide


In de nieuwe pizzeria zou Pieter
heerlijk gegeten hebben.


Slide 33 - Tekstslide


In de nieuwe pizzeria zou Pieter
heerlijk
gegeten hebben.


Slide 34 - Tekstslide


De volgende keer moet Luuk de afwas zorgvuldiger doen.

Slide 35 - Tekstslide


De volgende keer moet Luuk de afwas zorgvuldiger doen.

Slide 36 - Tekstslide


Jeffrey en Wesley zullen wel verlof krijgen voor de bruiloft. [zww] =
A
krijgen
B
zullen
C
verlof
D
zullen + krijgen

Slide 37 - Quizvraag



Heb je al nagedacht over een verrassende bijdrage voor het familiefeest? [zn] =
A
over
B
familiefeest
C
verrassende
D
nagedacht

Slide 38 - Quizvraag


De strenge docent keurde het opstel opnieuw af. [bnw] =
A
strenge
B
docent
C
opnieuw
D
opstel

Slide 39 - Quizvraag


Tijdens de finale toonden de tegenstanders veel moed. [zww] =
A
tijdens
B
tegenstanders
C
toonden moed
D
toonden

Slide 40 - Quizvraag



Je zult het niet geloven! [hww] =
A
je
B
niet
C
zult
D
geloven

Slide 41 - Quizvraag


Een van de sollicitanten verloor zijn geduld in de wachtkamer. [blw] =
A
in
B
de
C
een
D
van

Slide 42 - Quizvraag

Welke woordsoort hoort bij welke uitleg?
lidwoord
zelfstandig naamwoord
zelfstandig werkwoord
bijvoeglijk
naamwoord
hulp-
werkwoord
In een zin staat er
 altijd maar één.
de, het
een
mens, dier,
plant, ding,
 gevoel
alle andere werkwoorden in de zin
kan voor of achter het zn staan

Slide 43 - Sleepvraag

Lesdoelen
Je weet weer wat een zelfstandig naamwoord, lidwoord en bijvoeglijk naamwoord is.

 Je weet wat zelfstandige werkwoorden en hulpwerkwoorden zijn.
-

Slide 44 - Tekstslide


Ik weet het verschil tussen een bepaald en een onbepaald lidwoord.

A
ja
B
nee

Slide 45 - Quizvraag

Ik weet het verschil tussen een zelfstandig werkwoord en een hulpwerkwoord.

A
ja
B
nee

Slide 46 - Quizvraag

Heb je nog een vraag?
Stel die dan hier.

Slide 47 - Open vraag