H5 - T6: BS3 en BS4 Immuniteit en transplantatie/transfusie
BS2-b: Specifieke afweer
BS3: Immuniteit
H5
Thema 6
Afweer
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5
In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
BS2-b: Specifieke afweer
BS3: Immuniteit
H5
Thema 6
Afweer
Slide 1 - Tekstslide
Examencontext: Rabiës
Klik op de afbeelding, lees de tekst aandachtig door en beantwoord de volgende vraag:
De eerste weken ontsnapt het virus aan het afweersysteem van de gastheer. Op welke plaats bevindt het virus zich dan?
A
in het maagdarmkanaal
B
in het bloedplasma
C
in de cel
D
in het weefselvloeistof
Slide 2 - Quizvraag
Leg uit waarom er geen antibioticum wordt ingezet tegen een rabiës infectie.
Slide 3 - Open vraag
Uiteindelijk worden er door het afweersysteem antistoffen gemaakt.
Wat voor soort stoffen zijn antistoffen?
A
koolhydraten
B
vetten
C
eiwitten
D
nucleïnezuren
Slide 4 - Quizvraag
Welke cellen van het afweersysteem zijn verantwoordelijk voor de productie van antistoffen?
A
B-cellen
B
T-cellen
C
fagocyten
D
geheugencellen
Slide 5 - Quizvraag
Uiteindelijk ontstaat er op langere tijd immuniteit. Leg gedetailleerd en stapsgewijs uit hoe deze immuniteit tegen het rabiës virus ontstaat.
Slide 6 - Open vraag
In landen waar malaria veel voorkomt, komt ook sikkelcelanemie veel voor. Dit is een ziekte waarbij, als gevolg van een mutatie, vervormde rode bloedcellen vervormen. Over het algemeen is het hebben van een ziekte geen selectievoordeel. Sikkelcelanemie, met alle klachten die daarbij horen, blijkt een selectievoordeel tegen malaria te zijn. De malaria parasiet is niet in staat om deze vervormde rode bloedcellen te infecteren. Een sikkelcelanemie-patient is immuun voor malaria. "Immuun voor malaria" is in deze context biologisch fout. Om welke reden is dit fout? Verbeter de fout door een andere term te gebruiken.
Slide 7 - Open vraag
Leerdoelen
Je kunt uitleggen welke verschillen er zijn in de immuunrespons bij primaire en secundaire infecties.
Je kunt uitleggen op welke verschillende manieren immunisatie wordt gerealiseerd.
Je kunt uitleggen welke immunologische overwegingen een rol spelen bij orgaantransplantatie en bloedtransfusie.
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Video
00:29
Er wordt een (m)RNA fragment ingespoten. Uiteindelijk worden er in de cellen spike-eiwitten gevormd. In welk organel in de (spier)cellen worden deze spike eiwitten gevormd?
Slide 10 - Open vraag
00:29
Het bedoelde 'spike'-eiwit is een oppervlakte eiwit dat op het virus voorkomt. Hoe wordt een dergelijk fragment waarop het immuunsysteem reageert ook wel genoemd?
A
antistof
B
antigeen
C
signaalstof
D
hormoon
Slide 11 - Quizvraag
00:43
Welke twee celtypen worden hier bedoeld met 'beveiligers'?
A
lymfocyten en rode bloedcellen
B
fagocyten en bloedplaatjes
C
weefselcellen en lymfocyten
D
fagocyten en lymfocyten
Slide 12 - Quizvraag
00:52
Na immunisatie met dit vaccin wordt je niet meer ziek als je in een later stadium alsnog geinfecteerd raakt met de ziekteverwekker (het corona-virus). Leg uit wat er in het lichaam is gebeurd waardoor deze ziekteverschijnselen achterwege blijven.
Slide 13 - Open vraag
01:07
Welke 'kluis' is dat?
Slide 14 - Open vraag
01:47
Deze 'bijwerkingen' worden gezien als een goed teken. Om welke reden ontstaan na vaccinatie klachten zoals: verhoging/koorts, hoofdpijn en rode huid op de plek van injecteren?
Slide 15 - Open vraag
03:45
Welke kans is statistisch gezien kleiner?
- Sterven aan een corona-infectie? - Sterven aan een bijwerking als gevolg van een corona vaccinatie?
A
sterven aan een corona-infectie
B
sterven aan bijwerking van het vaccin
Slide 16 - Quizvraag
04:01
Waar heb je langer last van?
A
een eventuele bijwerking van een vaccin
B
de naweeën van een corona-infectie
Slide 17 - Quizvraag
05:55
Op welke wijze ontstaat een dergelijke verandering in het virus?
A
Een virus past bewust zijn spike eiwitten aan.
B
Er vindt een spontane, ongecontroleerde verandering van het spike-eiwit plaats
C
Door een verandering in de nucleotiden volgorde in het nucleinezuur verandert daardoor het spike eiwit
Slide 18 - Quizvraag
00:52
Normaal wordt je altijd ziek als je een ziekteverwekker voor het eerst aanbiedt aan het immuunsysteem. Van dit vaccin wordt je niet ziek. Leg uit om welke reden dat is.
Slide 19 - Open vraag
Bekijk de afbeelding Het immuunsysteem reageert anders na een secundaire infectie.
Welke conclusie kan NIET uit dit diagram getrokken worden?
A
Het duurt langer na een secundaire infectie voordat er antistoffen worden geproduceerd
B
Na een secundaire infectie komt blijft de antistof-concentratie langer op peil
C
Er worden na een secundaire infectie meer antistoffen geproduceerd
Slide 20 - Quizvraag
Immuniteit
natuurlijk
kunstmatig
actief
passief
Een antigeen komt op natuurlijke wijze in contact met je imuunsysteem, je wordt ziek maar je maakt wel geheugen-T en -B-cellen. Er wordt actief door je lichaam antistoffen en geheugen aangemaakt
Je krijgt op natuurlijke wijze al gemaakte antistoffen binnen. Deze antistoffen bieden immuniteit op korte termijn. Je lymfocyten komen nooit antigenen tegen dus gaan zelf geen antistoffen en geheugen aanmaken.
Je krijgt bewust door een medisch professioneel persoon op kunstmatige wijze antistoffen toegediend.mDeze antistoffen bieden immuniteit op korte termijn. Je lymfocyten komen nooit antigenen tegen dus gaan zelf geen antistoffen en geheugen aanmaken.
Een antigeen wordt door een medisch professioneel persoon op kunstmatige wijze toegediend, je wordt ziek maar je maakt wel geheugen-T en -B-cellen. Er wordt actief door je lichaam antistoffen en geheugen aangemaakt
Slide 21 - Tekstslide
Afhankelijk van hoe er geimmuniseerd wordt, vindt er wel of geen reactie van de lymfocyten plaats.
Wat is het verschil tussen actieve en passieve immunisatie? Sleep de term naar de bijbehorende omschrijving.
Antigenen worden geintroduceerd, de lymfocyten reageren en er ontstaan geheugencellen
antistoffen worden geintroduceerd, de lymfocyten reageren niet en er wordt geen geheugen opgebouwd
actieve immunisatie
passieve immunisatie
Slide 22 - Sleepvraag
Vaccineren is een voorbeeld van ....
A
natuurlijke en actieve immunisatie
B
natuurlijke en passieve immunisatie
C
kunstmatige en actieve immunisatie
D
kunstmatige en passieve immunisatie
Slide 23 - Quizvraag
Een zuigeling drinkt melk van de moeder. Dit is een voorbeeld van?
A
natuurlijke en actieve immunisatie
B
natuurlijke en passieve immunisatie
C
kunstmatige en actieve immunisatie
D
kunstmatige en passieve immunisatie
Slide 24 - Quizvraag
Het gif van een zwarte mamba (zie afbeelding) is zeer giftig. Een onbehandelde beet zal binnen een uur leiden tot de dood van het slachtoffer. Ook bij de mens. Er moet zeer snel een antigif worden toegediend. Dit is een voorbeeld van...
A
natuurlijke en actieve immunisatie
B
natuurlijke en passieve immunisatie
C
kunstmatige en actieve immunisatie
D
kunstmatige en passieve immunisatie
Slide 25 - Quizvraag
Een persoon is geimmuniseerd. De antistofconcentratie in het bloed wordt vanaf het moment van immunisatie bijgehouden. Zie de afbeelding. Leg uit of deze persoon actief of passief geimmuniseerd is met behulp van twee gegevens uit het diagram.
Slide 26 - Open vraag
De bloedgroep wordt bepaald door de aan- of afwezigheid van eiwitten op het oppervlak van rode bloedcellen.
Het afweersysteem, met name de lymfocyten, reageren op alle eiwitten die LICHAAMSVREEMD zijn.
Slide 27 - Tekstslide
Een persoon krijgt een ongeluk en verliest veel bloed. In het ziekenhuis blijkt deze persoon bloedgroep A te hebben.
Hoe reageren lymfocyten van deze persoon als er bloed wordt toegediend van bloedgroep B?
Slide 28 - Open vraag
Een persoon met bloedgroep 0 (nul; dus NIET de letter O) heeft in zijn bloed antistoffen tegen...
A
geen enkele andere bloedgroep
B
alleen tegen bloedgroep A
C
alleen tegen bloedgroep B
D
tegen zowel bloedgroep A als B?
Slide 29 - Quizvraag
Een persoon met deze bloedgroep kan aan alle andere bloedgroepen doneren. Noteer alleen de letter/cijfer
Slide 30 - Open vraag
HLA/MHC-matching
Als er een orgaantransplantatie noodzakelijk is wordt er naar veel meer gekeken dan alleen naar de bloedgroep. Er zijn ontzettend veel verschillende eiwitten aan het oppervlak van cellen die allemaal anders kunnen zijn.
Het uitgangspunt is ALLE eiwitten moeten lichaamsEIGEN zijn als er geen reactie van het immuunsysteem gewenst is.
Alle eiwitten die hierin een rol spelen worden HLA eiwitten genoemd.
Slide 31 - Tekstslide
Er is een duidelijke volgorde toe te kennen als het gaat om kans op een HLA match bij familieleden. Zet deze familieleden op volgorde. Zet het familielid met de grootste kans op een match op 1.
1
2
3
4
ééneiige tweelingbroer/zus
twee-eiige tweelingbroer/zus
broer/zus
ouder
Slide 32 - Sleepvraag
Leerdoelen
Je kunt uitleggen welke verschillen er zijn in de immuunrespons bij primaire en secundaire infecties.
Je kunt uitleggen op welke verschillende manieren immunisatie wordt gerealiseerd.
Je kunt uitleggen welke immunologische overwegingen een rol spelen bij orgaantransplantatie en bloedtransfusie.
Slide 33 - Tekstslide
Huiswerk
Je hebt deze lessonup afgemaakt
Je hebt gemaakt op BVJ online de volgende opgaven: 14 t/m 24 en 26 t/m 32