Van A tot Zin 1.7/1.8/1.9 BiZ/BiW

Weet je nog?
klinkers a, e, u, o, i
Korte klank of lange klank?

Wanneer zeg je een:
Korte klank __  
1. je ziet 1 klinker a, e, u, o, i        dammen, dam, bes, lok, ruk, rits

            
Wanneer zeg je een:
Lange klank ______                                                  
1.  je ziet 2 klinker aa, ee, uu, oo                                                                     
maanden, vaak, zuur, leek, loom
2.  je ziet 1 klinker, 1 medeklinker en nog 1 klinker
Dan spreek je de 1e klinker lang uit:  wegen, dure, boven, sturen                                            
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

In deze les zitten 19 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Weet je nog?
klinkers a, e, u, o, i
Korte klank of lange klank?

Wanneer zeg je een:
Korte klank __  
1. je ziet 1 klinker a, e, u, o, i        dammen, dam, bes, lok, ruk, rits

            
Wanneer zeg je een:
Lange klank ______                                                  
1.  je ziet 2 klinker aa, ee, uu, oo                                                                     
maanden, vaak, zuur, leek, loom
2.  je ziet 1 klinker, 1 medeklinker en nog 1 klinker
Dan spreek je de 1e klinker lang uit:  wegen, dure, boven, sturen                                            

Slide 1 - Tekstslide

WERKBLAD 1.6
Werk in duo's
Wat hoor je?
een korte of lange klank
 (4 minuten)

Slide 2 - Tekstslide

Woorden in lettergrepen
Wat hoor je?    Welke letter hoor je na de korte/lange klank?

rok                     1 lettergreep
rokken              2 lettergrepen  
aardappel       3 lettergrepen
dikke                 2 lettergrepen
monden           2 lettergrepen
benen                2 lettergrepen
gasten               2 lettergrepen

Slide 3 - Tekstslide

Hoeveel lettergrepen?
Wat hoor je?      Welke letter hoor je na de korte /lange klank?

schaal
schallen
vuren
poot
lopen
lekken
zus

Slide 4 - Tekstslide

Wat ga je vandaag leren?

- Als je een korte klank hoort,  hoe schrijf je dan het woord?
    nat, jurk,  rokken, aardappel, monden
- Als je een lange klank hoort, hoe schrijf je dan het woord?
   boom, maand, benen, buurten

Slide 5 - Tekstslide

Je hoort een korte klank in woorden met 1 lettergreep:

* Je schrijft een korte klank : 
           nat, les, sok, jurk





Je hoort een korte klank in woorden met twee of meer lettergrepen:
*Zeg het woord. Hoor je één medeklinker na de korte klank? Dan schrijf je een extra medeklinker:
rokken, dikke, zussen
*Zeg het woord. Hoor je twee medeklinker na de korte klank?  monden - rustig
schrijf de twee medeklinkers


Slide 6 - Tekstslide

Samen oefenen
Hoofdstuk 1
1.7.  blz. 20
oefening 1  Welk woord heeft een korte klank?
oefening 6 Wat hoor je ?  ( hulpmiddel slide 6)

Slide 7 - Tekstslide

Wat heb je geleerd van de korte klank?

Slide 8 - Tekstslide

Weet je nog ?
Als je een korte klank hoort,  hoe schrijf je dan het woord?

*Je hoort en schrijft een korte klank : nat, pak
*Hoor je één medeklinker na de korte klank? Dan schrijf je een extra medeklinker: rokken
*Hoor je twee medeklinker na de korte klank? schrijf de twee medeklinkers: monden

Slide 9 - Tekstslide

Wat ga je vandaag leren?

- Als je een lange klank hoort, hoe schrijf je dan het woord?
                      boom, maand, benen, buurten

Slide 10 - Tekstslide

Je hoort een lange klank in het woord:

* Je schrijft een lange klank met twee klinkers : 
           maand, boom, huurt, 





Je hoort een lange klank in woorden met twee of meer lettergrepen:
*Zeg het woord. Hoor je één medeklinker na de lange klank? Dan schrijf je de lange klank met één klinker:  benen, lopen, schalen
*Zeg het woord. Hoor je twee medeklinker na de lange klank? 
rooster, buurten
Schrijf de lange klank met  twee klinkers 


Slide 11 - Tekstslide

Samen oefenen
Hoofdstuk 1
1.8 blz. 22
oefening 1 Wat hoor je?
oefening 2 Welke woorden hebben een lange klank?
oefening 7 Wat hoor je?  ( hulpmiddel slide 11)

Slide 12 - Tekstslide

Wat heb je geleerd van de lange klank?

Slide 13 - Tekstslide

Weet je nog?
- Als je een korte klank hoort,  hoe schrijf je dan het woord?
    

- Als je een lange klank hoort, hoe schrijf je dan het woord?
   

Slide 14 - Tekstslide

Je hoort een korte klank in woorden met 1 lettergreep:

* Je schrijft een korte klank : 
           nat, les, sok, jurk, rits





Je hoort een korte klank in woorden met twee of meer lettergrepen:
*Zeg het woord. Hoor je één medeklinker na de korte klank? Dan schrijf je een extra medeklinker:
rokken, dikke, zussen
*Zeg het woord. Hoor je twee medeklinker na de korte klank?  monden - rustig
schrijf de twee medeklinkers


Slide 15 - Tekstslide

Je hoort een lange klank in het woord:

* Je schrijft een lange klank met twee klinkers : 
           maand, boom, huurt, 





Je hoort een lange klank in woorden met twee of meer lettergrepen:
*Zeg het woord. Hoor je één medeklinker na de lange klank? Dan schrijf je de lange klank met één klinker:  benen, lopen, schalen
*Zeg het woord. Hoor je twee medeklinker na de lange klank? 
rooster, buurten
Schrijf de lange klank met  twee klinkers 


Slide 16 - Tekstslide

   Wat moet je onthouden?
Korte klank        
* Schrijf wat je hoort
Je hoort korte klank:
dan volgt 1 medeklinker , schrijf 2 medeklinkers
*rokken 
*pakken
*stappen

Lange klank
* Schrijf wat je hoort
Je hoort een lange klank:
dan volgt 1 medeklinker, schrijf de lange klank met 1 klinker
* loopen       lopen
* huuren       huren

Slide 17 - Tekstslide

Samen oefenen
Hoofdstuk 1
1.9 blz. 24
oefening 1 Wat hoor je?
oefening 2  Wat hoor je?
oefening 7 Wat hoor je?  ( hulpmiddel slide 17)
Extra oefening 1.9

Slide 18 - Tekstslide

Wat heb je vandaag geleerd over de korte en lange klank?

Slide 19 - Tekstslide