In deze les zitten 22 slides, met tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
H1.2 Vermogen en Energie
Slide 1 - Tekstslide
Leerdoelen
Je kunt berekeningen maken met het verband tussen vermogen, spanning en stroomsterkte.
Je kunt berekeningen maken met het verband tussen energie, vermogen en tijd.
Je kunt de eenheid joule en kilowattuur naar elkaar omrekenen.
Je kunt berekeningen maken met de grootheden die belangrijk zijn bij de opslag van energie in batterijen: energiedichtheid, vermogen, spanning, stroomsterkte en energie.
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Video
Stroomsterkte
Stroomsterkte is grootheid met afkorting I (hoofdletter i). De eenheid van stroomsterkte is Ampere afkorting A. De stroomsterkte geeft aan hoeveel elektronen er per seconde een plek passeren. 1 Ampere is gelijk aan 625 duizend miljoen elektronen (deeltjes). Dus hoe groter de stroomsterkte is hoe meer deeltjes er per seconde door een draad heen gaan.
Slide 4 - Tekstslide
Spanning
Spanning is een grootheid met afkorting U. De eenheid van spanning is Volt afkorting V. De spanning geeft aan hoeveel elektrische energie er in elk deeltje wordt meegenomen naar de apparaten.
Slide 5 - Tekstslide
Vermogen
Elektrisch vermogen is een grootheid met afkorting P. De eenheid van vermogen is Watt afkorting W.
Vermogen is altijd afhankelijk van spanning en stroomsterkte. Hoe groter die allebei worden, des te groter het vermogen van een apparaat wordt.
Het vermogen geeft aan hoeveel elektrische energie een apparaat verbruikt per seconde.
Slide 6 - Tekstslide
Vermogen
Hoeveel elektrische energie een
toestel per seconde verbruikt (watt)
Bij een variabele vermogen (b.v. een mixer) wordt altijd het maximale vermogen gemeld.
Vermogen hangt af van spanning en stroomsterkte
Slide 7 - Tekstslide
Vermogen
Hoeveel elektrische energie een apparaat per seconde verbruikt, noem je het vermogen. De afkorting voor vermogen is de hoofdletter P van het Engelse woord voor vermogen, power. Een eenheid van vermogen is de watt
(W).
Slide 8 - Tekstslide
Formule
Vermogen = Spanning x Stroomsterkte
P=U⋅I
Slide 9 - Tekstslide
Elektrisch vermogen
De hoeveelheid geleverde energie per seconde.
U is spanning in volt (V)
I is stroom in ampere (A)
P is vermogen in watt (W)
P=U⋅I
Slide 10 - Tekstslide
Voorbeeld
Slide 11 - Tekstslide
Uitwerking Voorbeeld
1
Slide 12 - Tekstslide
Vermogen - typeplaatje
Een boormachine van 300 watt zal niet zo makkelijk een gat boren als een boormachine van 800 watt.
Apparaten met een hoger vermogen kunnen meer.
Meer vermogen meer gebruik van elektrische energie.
Hoe groter het vermogen van een apparaat, hoe meer het apparaat kost om het te gebruiken.