SP - Verkleinwoorden

Vwo4 Nederlands
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Vwo4 Nederlands

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
Even testen: hoofdletters, leestekens, meervouden
Nakijken opdracht 2t/m8 blz.190
Uitleg verkleinwoorden
Huiswerk voor de volgende les 

Slide 2 - Tekstslide

Welke zin is correct?
A
Ik riep de koerier nog na: 'Zeg, denk nog even a' Maar hij hoorde mij al niet meer.
B
Ik riep de koerier nog na: 'Zeg, denk nog even a... Maar hij hoorde mij al niet meer.'
C
Ik riep de koerier nog na: 'Zeg, denk nog even a...' Maar hij hoorde mij al niet meer.
D
Ik riep de koerier nog na: 'Zeg denk nog even a...' Maar hij hoorde mij al niet meer.

Slide 3 - Quizvraag

Wat is het meervoud van alinea?
A
alineas
B
alinea's

Slide 4 - Quizvraag

Wat is het meervoud van perzik?
A
perziken
B
perzikken

Slide 5 - Quizvraag

ik krijg voor mijn verjaardag een scooter zei axl straks kan ik met mijn vriendin rose achterop door de novemberregen naar school rijden
Welke woorden moeten met een hoofdletter?

Slide 6 - Open vraag

Welke woord is correct gespeld?
A
radios
B
familie's
C
laarsen
D
ballen

Slide 7 - Quizvraag

Welke woord is correct in het meervoud gezet?
A
blad -> blaadjes
B
druif -> druiven
C
fotograaf -> fotograven
D
kalf -> kalfjes

Slide 8 - Quizvraag

Nakijken: opdracht 2
1 blad bladen: tijdschriften bladeren: blaadjes van een struik
2 portier portieren: autodeuren portiers: bewaker van de ingang
3 been beenderen: botten benen: ledematen
4 patroon patronen: kogelhulzen; modellen patroons: bazen
5 bal ballen: ronde speelgoederen bals: dansfeesten
6 middel middelen: manieren om iets te doen middels: tailles




Slide 9 - Tekstslide

Nakijken: opdracht 3
1 Deze woorden hebben geen enkelvoud.
2 Bijvoorbeeld: aanstalten, kapsones, middeleeuwen, notulen, personalia
3 Deze woorden hebben geen meervoud.
4 Bijvoorbeeld: goud, heelal, kwik, muziek


Slide 10 - Tekstslide

Nakijken: opdracht 4
1 alpaca’s
2 datums
3 entrees
4 families
5 hairsprays
6 kangoeroes
7 niveaus
8 patés
9 radio’s
10 rally’s
11 salades
12 trolleys



Slide 11 - Tekstslide

Nakijken: opdracht 5
1 amfibieën
2 assurantiën
3 categorieën
4 epidemieën
5 evangeliën
6 genieën
7 knieën
8 koloniën
9 leliën
10 monarchieën
11 oliën
12 symfonieën




Slide 12 - Tekstslide

Nakijken: opdracht 6
1 aardappelen
2 bacteriën
3 binnenzeeën
4 bouwstoffen
5 economieën
6 eieren
7 geloven
8 groenten
9 runderen
10 verloven
11 voorvaderen
12 zetbazen





Slide 13 - Tekstslide

Nakijken: opdracht 7
1 bewindslieden
2 crises
3 fotografen
4 gelederen
5 kieviten
6 lobbesen
7 matrices
8 medici
9 moeilijkheden
10 smeden
11 viezeriken
12 vlooien






Slide 14 - Tekstslide

Nakijken: opdracht 8
1 coupés
2 flessenhalzen
3 hoofdsteden
4 hyena’s
5 kalveren
6 kiwi’s
7 liftboys
8 melodieën
9 plateaus
10 prostituees
11 reҫu’s
12 tirades







Slide 15 - Tekstslide

Verkleinwoorden 
Worden gebruikt om aan te geven dat:
- iets klein is -> vb: plantje 
- iets gezelligs is -> vb: een heerlijk dagje strand 
- we iets of iemand lief vinden -> vb: 'Hoi liefje!'
- als eufemisme: om iets minder erg te laten lijken -> Hij heeft een bierbuikje gekregen.
- als understatement: uit bescheidenheid: Dat heeft me wel een paar centjes gekost.  
- denigrerend: alsof iets weinig voorstelt: Dat overgangsrapportje van jou stelt niks voor. 



Slide 16 - Tekstslide

Verkleinwoorden 
De regels voor de spelling:
- Achter een znw zet je: -je, -kje, -pje, -tje of -etje 

- Korte klanken worden in het verkleinwoord soms lang: blad -> blaadje 

- Bij woorden die op een klinker eindige, is er meestal klinkerverdubbeling:
logé -> logeetje, auto -> autootje
maar: kiwi -> kiwietje, buggy-> buggy'tje

- Afkortingen krijgen een apostrof: cd'tje, wc'tje 



Slide 17 - Tekstslide

Wat is het verkleinwoord van oma?
A
oma'tje
B
omaatje

Slide 18 - Quizvraag

Wat is het verkleinwoord van taxi?
A
taxi'tje
B
taxietje
C
taxitje

Slide 19 - Quizvraag

Wat is het verkleinwoord van sms?
A
smsje
B
sms-je
C
sms'je

Slide 20 - Quizvraag

Wat is het verkleinwoord van tiramisu?
A
tiramisuutje
B
tiramisu'tje

Slide 21 - Quizvraag

Huiswerk voor de volgende les
Opdracht 1t/m5, blz. 191-192
H4a: maandag
H4b: dinsdag

Slide 22 - Tekstslide