Fase 2.2B Rekenen, geld deel 2 (toets)

         Fase 2                                                        
Fase 2.2B


Rekenen, geld 
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundePraktijkonderwijsLeerjaar 2

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

         Fase 2                                                        
Fase 2.2B


Rekenen, geld 

Slide 1 - Tekstslide

Doelen
- Ik kan bedragen schatten
- Ik weet wat producten ongeveer kosten
- Ik kan betalen met diverse betaalmiddelen
- Ik kan bewust voor een product kiezen en ik let hierbij op prijs,     kwaliteit en duurzaamheid

Slide 2 - Tekstslide

Doel 1
Ik kan bedragen schatten

Slide 3 - Tekstslide

Je wilt graag 4 pizza's kopen. Iedere pizza kost €4,95. Hoeveel geld heb je ongeveer nodig?
A
€15,00
B
€25,00
C
€20,00
D
€22,50

Slide 4 - Quizvraag

Je wil 3 zakken chips kopen. Iedere zak kost €1,99. Hoeveel geld heb je ongeveer nodig?
A
€5,00
B
€6,00
C
€5,50
D
€6,50

Slide 5 - Quizvraag

Je gaat cadeautjes kopen. De voetbal die je koopt kost €14,99, het boek dat je koopt kost €7,49. Hoeveel geld heb je ongeveer nodig?
A
€25,00
B
€23,00
C
€27,50
D
€17,50

Slide 6 - Quizvraag

Je moeder heeft 4 pakken schoonmaakdoekjes nodig. Deze kosten €2,95 per stuk. Hoeveel geld heb je ongeveer nodig?
A
€10,00
B
€15,00
C
€11,00
D
€12,00

Slide 7 - Quizvraag

Doel 2
Ik weet wat producten ongeveer kosten

Slide 8 - Tekstslide

Wat kost een zak met 10 zachte broodjes in de winkel ongeveer?
A
€1,00
B
€2,00
C
€1,50
D
€2,50

Slide 9 - Quizvraag

Wat kost een internet abonnement voor thuis ongeveer?
A
€10,00
B
€25,00
C
€50,00
D
€75,00

Slide 10 - Quizvraag

Wat kost een huis in Heerlen (Heerlerheide) ongeveer?
A
€10.000
B
€100.000
C
€230.000
D
€2.000.000

Slide 11 - Quizvraag

Wat kost een kleine tweedehands auto ongeveer?
A
€500
B
€9.000
C
€15.000
D
€50.000

Slide 12 - Quizvraag

Doel 3
Ik kan betalen met diverse betaalmiddelen

Slide 13 - Tekstslide

Noem 3 verschillende manieren om te betalen in een winkel

Slide 14 - Woordweb

Je betaalt direct met biljetten of munten. Hoe noem je dit?
A
pincode
B
automatisch betalen
C
contant
D
creditcard

Slide 15 - Quizvraag

Hiermee kan je betalen in winkels, restaurant en hotels. Je betaalt het geld niet meteen.
Hoe noem je dit?
A
acceptgiro
B
contant
C
pinpas
D
creditcard

Slide 16 - Quizvraag

Hiervoor heb je een pincode nodig het wordt meteen van je rekening gehaald.
Hoe noem je dit?
A
creditcard
B
internetbankieren
C
automatisch betalen
D
pinpas

Slide 17 - Quizvraag

Op deze manier kun je maximaal tot "25"euro betalen zonder pincode?
Hoe noem je dit?
A
contactloos betalen
B
creditcard
C
internetbankieren
D
contant

Slide 18 - Quizvraag

Doel 4
Ik kan bewust voor een product kiezen hierbij let ik op prijs, kwaliteit en duurzaamheid

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Video

Je hebt net een filmpje gezien, welk product zou je kopen?
A
Zwarte toestel van Poloroid
B
Mintgroene toestel van Fuijifilm

Slide 21 - Quizvraag

Waarom kies je voor dit product? Leg je keuze goed uit (prijs, kwaliteit en duurzaamheid)

Slide 22 - Open vraag

Een batterij van het action eigen merk kost € 0.50 en gaat 7 dagen mee. Een batterij van duracell kost € 2.00 maar gaat 7 maanden mee. Welke batterij zou je kopen?
A
Action
B
Duracell

Slide 23 - Quizvraag

100 Theelichtjes van Kruidvat kosten €1,50 en branden 4uur. 100 Theelichtjes van de Blokker kosten €2,00 en branden 8uur Welke theelichtjes zou je kopen?
A
Kruidvat
B
Blokker

Slide 24 - Quizvraag

Einde van de toets

Slide 25 - Tekstslide