In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Le conditionnel: video uitleg
Slide 1 - Tekstslide
Le futur du passé (of: le conditionnel)
Le futur du passé: je gebruikt in het NLzou of zouden + infinitief (bijv. ik zou willen, wij zouden gaan). Wordt vaak gebruikt om beleefdheid uit te drukken.
VORMING: HEEL WERKWOORD + UITGANGEN IMPARFAIT
-ais, -ais, -ait, -ions, -iez, -aient
VB: parler - je parlerais choisir - tu choisirais Ook hier vervalt bij ww op -re de laatste -e: vendre - je vendrais
Slide 2 - Tekstslide
Le futur du passé (of: le conditionnel)
Hele rijtje van "travailler" in de futur du passé:
Je travaillerais ik zou werken Tu travailleraisjij zou werken Il/elle/on travaillerait hij/zij/men zou werken Nous travaillerionswij zouden werken Vous travailleriezjullie zouden werken/ u zou werken ils/elles travailleraientzij zouden werken
Slide 3 - Tekstslide
Sleep de uitgangen naar de juiste tijd & persoon.
Conditionnel
Futur simple
je
tu
il / elle / on
nous
vous
ils / elles
je
tu
il / elle / on
nous
vous
ils / elles
ons
iez
ont
a
aient
ez
as
ai
ais
ions
ait
ais
Slide 4 - Sleepvraag
Le Conditionnel
Conditionnel - condition = voorwaarde
Het is niet echt gebeurd, maar het zou kunnen gebeuren.
Beleefdheid: Je voudrais une tasse de thé.
Voorwaarde: Si (als) j'habitais en France, j'irais à Paris.
Veronderstelling: Il viendrait un jour, non?
Slide 5 - Tekstslide
LE CONDITIONNEL
We maken de conditionnel op dezelfde manier als de FUTUR (simple) maar dan met de uitgangen van de IMPARFAIT (je weet wel, die verleden tijd die eindigt op ais-ais-ait-ions-iez-aient)
futur simple conditionnel
je partir ai je partir ais
tu partir as tu partir ais
il/ elle/ on partir a il/elle/onpartir ait
nous partir ons nouspartir ions
vous partir ez vouspartir iez
ils/ elles partir ont ils/ ellespartir aient
Slide 6 - Tekstslide
Is de stam voor de "conditionnel" dezelfde van die voor de "futur" ?
timer
0:20
A
ja
B
nee
Slide 7 - Quizvraag
Waar lijkt de uitgang van de conditionnel op?
A
de imparfait
B
rijtje van avoir
Slide 8 - Quizvraag
Wat is 'de stam' van een futur of conditionnel (bij een ww -er)?
A
inf. min -er
B
infinitif
Slide 9 - Quizvraag
elles finissent
A
présent
B
imparfait
C
futur
D
conditionnel
Slide 10 - Quizvraag
Conditionnel: il... marcher
A
marcherait
B
marchait
C
marchais
Slide 11 - Quizvraag
Conditionnel: ils... choisir
A
choisissions
B
choisions
C
choisiraient
Slide 12 - Quizvraag
Vous ......... (perdre, conditionnel) le match.
A
perdez
B
perdent
C
perdriez
D
perdiez
Slide 13 - Quizvraag
Choisis: Nous ______ (finir - conditionnel)
A
finirons
B
finirions
C
finissions
D
finons
Slide 14 - Quizvraag
Le conditionnel
"je voudrais une baguette s'il vous plaît"
Slide 15 - Tekstslide
Le conditionnel
Net als bij de Futur Simple zijn onregelmatig:
avoir j'aurais, tu aurais, il aurait, etc. ik zou hebben
être je serais, tu serais, il serait, etc. ik zou zijn
aller j'irais, tu irais, il aurait, etc. ik zou gaan
faire je ferais, tu ferais, il ferait, etc. ik zou maken
pouvoir je pourrais, tu pourrais, etc. ik zou kunnen
vouloir je voudrais, tu voudrais, etc. ik zou willen
Slide 16 - Tekstslide
Wat is de stam van de futur en conditionnel van être?
A
aur
B
ser
C
ir
D
fer
Slide 17 - Quizvraag
Stam futur simple / conditionnel
viendr-
devr-
fer-
voudr-
pourr-
saur-
ir-
ser-
aur-
avoir - hebben
être - zijn
savoir - weten
devoir -moeten
vouloir - willen
faire - maken/doen
aller - gaan
pouvoir - kunnen
venir - komen
Slide 18 - Sleepvraag
je faisais
A
présent
B
imparfait
C
futur
D
conditionnel
Slide 19 - Quizvraag
ils seront
A
présent
B
imparfait
C
futur
D
conditionnel
Slide 20 - Quizvraag
vous serez?
A
présent
B
imparfait
C
futur
D
conditionnel
Slide 21 - Quizvraag
nous aurions
A
présent
B
imparfait
C
futur
D
conditionnel
Slide 22 - Quizvraag
nous vendrions
A
présent
B
imparfait
C
futur
D
conditionnel
Slide 23 - Quizvraag
Conditionnel: nous... être
A
serions
B
êtrions
C
aurions
Slide 24 - Quizvraag
Conditionnel: tu... avoir
A
avoirais
B
aurais
C
aurait
Slide 25 - Quizvraag
Conditionnel: il... prendre
A
prendrait
B
prendreait
C
prendait
Slide 26 - Quizvraag
(verbes irréguliers au conditionnel)
Relie le verbe avec l'infinitif
Avoir
être
aller
faire
savoir
J'aurais
Tu serais
Nous irions
ils feraient
je saurais
Slide 27 - Sleepvraag
(verbes irréguliers au conditionnel)
Relie le verbe avec l'infinitif
Avoir
vouloir
voir
savoir
être
J'aurais
Tu voudrais
Nous verrions
ils sauriont
je serais
Slide 28 - Sleepvraag
Wat is een juiste vorm van de conditionnel :
Wij zouden rijden
A
nous conduirons
B
nous conduirions
C
nous conduisons
D
nous conduisions
Slide 29 - Quizvraag
chapitre 3
- vocabulaire
- expressions FN
- le conditionnel / conduire et suivre FN
- poser des questions FN
Slide 30 - Tekstslide
Lesdoelen
- Je herhaalt de theorie vd futur & futur du passé (conditionnel)
- Je controleert of je de opdracht hebt begrepen waarbij je dit moest toepassen
- Je leest een eenvoudig nieuwsbericht en maakt kennis met nieuw vocabulaire
Slide 31 - Tekstslide
Lesdoel: aan het einde van de les...
- weet ik het verschil tussen de futur simple (o.t.t.t.) en de futur du passé ofwel conditionnel (o.v.t.t.) - kan ik uit een zin halen welke tijd ik moet gebruiken - weet ik hoe ik de werkwoorden moet vervoegen in de futur simple en de futur du passé