cours de 31 octobre ; révision u1

1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

le 31 octobre
check unité 1 : avez-vous tout compris?


Slide 2 - Tekstslide

l'adjectif ; het bijvoeglijk naamwoord : schrijf mee grammaire extra u1 blz 92

Slide 3 - Tekstslide

een oude machine
A
une machine vieux
B
une vieille machine
C
une machine vieille
D
une vieuxe machine

Slide 4 - Quizvraag

gevaarlijke landen
A
des pays pleureux
B
des dangereux pays
C
des pays dangereuses
D
des pays dangereux

Slide 5 - Quizvraag

de laatste keer
A
la finale fois
B
la fois dernière
C
la dernière fois
D
la final foise

Slide 6 - Quizvraag

11f :
een snelle trein
A
un train vite
B
un rapide train
C
un train rapide
D
un vite train

Slide 7 - Quizvraag

een goed idee
A
une bon idée
B
une idée bonne
C
une bonne idée
D
une bel idée

Slide 8 - Quizvraag

twee nieuwe spijkerbroeken
A
deux nouvelles jeans
B
deux nouveaux jeans
C
deux jeans nouveaux
D
deux nouvels jeans

Slide 9 - Quizvraag

het Nederlandse lied
A
la chanson néerlandais
B
la chanson néerlandaise
C
la néerlandaise chanson
D
la chanson de Nederland

Slide 10 - Quizvraag

nationale wegen
A
les routes nationales
B
des routes nationales
C
des nationales routes
D
des routes nationaux

Slide 11 - Quizvraag

de nieuwe kleuren
A
les couleurs nouveaux
B
les couleurs nouvelles
C
les nouveux couleurs
D
les nouvelles couleurs

Slide 12 - Quizvraag

zijn mooie fietsen
A
son beau vélo
B
ses bels vélos
C
son beaux vélos
D
ses beaux vélos

Slide 13 - Quizvraag

een mooie computer
A
un belle ordinateur
B
un beau ordinateur
C
un bel ordinateur
D
un ordinateur beau

Slide 14 - Quizvraag

regelmatige werkwoorden
 op -er/ aller/avoir/être/faire

Slide 15 - Tekstslide

herhalen werkwoorden (kleine letters zonder punt, alleen werkwoordvorm invullen) :
nous (faire/ passé composé)

Slide 16 - Open vraag

herhalen werkwoorden (kleine letters zonder punt, alleen werkwoordvorm invullen) :
vous (faire/ imparfait)

Slide 17 - Open vraag

herhalen werkwoorden (kleine letters zonder punt, alleen werkwoordvorm invullen) :
nous (faire, futur)

Slide 18 - Open vraag

Ik vergeet
ik zocht
Zij heeft ontmoet
Vous jouez
il a fait
je cherchais
Elle rencontrait
j'oublie
U speelt
Hij heeft gedaan

Slide 19 - Sleepvraag

vertaal ;
nous oublierons
A
wij vergaten
B
wij vergeten
C
wij zullen vergeten
D
wij zouden vergeten

Slide 20 - Quizvraag

vertaal :
wij vergeten
A
nous oublons
B
nous oublierons
C
nous oublions
D
nous oublerons

Slide 21 - Quizvraag


wat is juist?
A
elle est oublié
B
elle est oubliée
C
elle a oublié
D
elle a oubliée

Slide 22 - Quizvraag

welke vorm is juist?
A
je cherches
B
Nous sommes cherchés
C
nous chercherez
D
tu cherches

Slide 23 - Quizvraag

ik zocht (chercher)

Slide 24 - Open vraag

welke vorm is niet juist
A
j'ai éte
B
j'ai fait
C
je suis éte
D
j'ai eu

Slide 25 - Quizvraag

wat is de vertaling van
nous ferons
A
wij maken
B
wij zullen maken
C
wij zouden maken
D
wij maakten

Slide 26 - Quizvraag

nous avons été
A
wij zijn geweest
B
wij hebben gehad
C
wij hebben zomer
D
wij hebben gegeten

Slide 27 - Quizvraag

vous avez rencontré nos amis
A
jij bent onze vrienden gezien
B
wij hebben jullie vrienden ontmoet
C
u heeft onze vrienden ontmoet
D
jullie zijn bij onze vrienden geweest

Slide 28 - Quizvraag

wij zullen gaan

Slide 29 - Open vraag

hij maakte

Slide 30 - Open vraag

Quelle heure est-il?

Slide 31 - Tekstslide

Quelle heure est-il?
A
deux heures et quart
B
deux heures et demie
C
deux heures moins le quart
D
deux heures

Slide 32 - Quizvraag

Quelle heure est-il?
A
il est sept heures cinq
B
il est sept heures quinze
C
il est sept heures et quart
D
il est sept heures et demie

Slide 33 - Quizvraag

Quelle heure est-il?
A
il est dix heures moins le quart
B
il est onze heure moins quart
C
il est dix heures et quart
D
il est onze heures moins le quart

Slide 34 - Quizvraag

Quelle heure est-il?
A
Il est onze heures.
B
Il est sept heures.
C
C'est sept heures.
D
C'est huit heures.

Slide 35 - Quizvraag

Quelle heure est-il?
A
Il est douze heures.
B
Il est minuit.
C
Il est midi.
D
Il est presque midi.

Slide 36 - Quizvraag

Quelle heure est-il?
A
Il est une heures et quart.
B
Il est une heure moins le quart.
C
Il est une heure et quart.
D
Il est deux heures moins 45.

Slide 37 - Quizvraag

Les nombres

Slide 38 - Tekstslide

welk getal is
deux mille trois cents
A
230
B
2030
C
2300
D
2330

Slide 39 - Quizvraag

les nombres: welk getal is
quatre-vingt-quinze?
A
24
B
15
C
95
D
45

Slide 40 - Quizvraag

welk getal is
cinquante et un?
A
31
B
51
C
15
D
41

Slide 41 - Quizvraag

welk getal is
quatre-vingt-sept?
A
47
B
87
C
27
D
24

Slide 42 - Quizvraag

welk getal is
soixante-dix-huit?
A
18
B
88
C
68
D
78

Slide 43 - Quizvraag

Vertaal:
derde
A
troisième
B
troizième
C
treizième
D
treizeième

Slide 44 - Quizvraag

Vertaal:
negende
A
huitième
B
neuvième
C
neufième
D
neuvème

Slide 45 - Quizvraag

Slide 46 - Tekstslide