ONO Blok 5 Grammatica 5.6
1 / 16
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Een bijvoeglijk naamwoord....
A
bestaat uit 3 woorden: de, het, een
B
gaat over mensen, dieren & dingen
C
geeft een eigenschap of kenmerk van een zelfstandig naamwoord aan
Slide 3 - Quizvraag
Benoem 3 lidwoorden:
Slide 4 - Open vraag
Benoem het zelfstandig naamwoord in de volgende zin:
Op een zonnige dag ben ik naar het strand gegaan.
Op een zonnige dag ben ik naar het strand gegaan.
Slide 5 - Open vraag
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Video
Geef een voorbeeld van een voorzetsel.
Slide 8 - Woordweb
Geef zoveel mogelijk voorbeelden van werkwoorden.
Slide 9 - Woordweb
Namen zijn voorbeelden van bijvoeglijke naamwoorden.
A
waar
B
niet waar
Slide 10 - Quizvraag
Maak een foto van een zelfstandig naamwoord.
Slide 11 - Open vraag
Er zijn 3 lidwoorden: de, het, een.
Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord.
Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord.
A
waar
B
niet waar
Slide 12 - Quizvraag
Een bijvoeglijk naamwoord kan voor of achter een zelfstandig naamwoord staan.
A
waar
B
niet waar
